ECLI:NL:RBDHA:2022:7966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.1265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf van vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Colombiaanse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een terugkeerbesluit ontvangen, waarin werd gesteld dat zij binnen 28 dagen de Europese Unie moest verlaten, omdat zij geen rechtmatig verblijf meer zou hebben. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de eiseres arbeid had verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

De eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er geen onderbouwende documenten waren overgelegd die haar illegale arbeid zouden aantonen. Tijdens de zitting op 8 juni 2022 was de Staatssecretaris niet aanwezig, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de ingediende stukken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de eiseres in strijd met de Wav had gehandeld, en dat het terugkeerbesluit daarom niet in stand kon blijven.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de Staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd dat de eiseres geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1265

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 op zitting behandeld
.Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen
.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Colombiaanse nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd, inhoudende dat eiseres binnen een termijn van 28 dagen de Europese Unie dient te verlaten. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, omdat zij arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) waardoor haar vrije termijn is komen te vervallen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Eiseres stelt dat verweerder geen onderbouwende documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij illegale arbeid heeft verricht. Ook in het gehoor is niet over de gestelde illegale arbeid gesproken. De enkele motivering in het terugkeerbesluit is onvoldoende voor de vaststelling dat het rechtmatig verblijf van eiseres in de vrije termijn is geëindigd, zo stelt eiseres. Verder acht eiseres het bestreden besluit onevenredig nu zij in Spanje een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en daar wil gaan studeren. Verweerder heeft hiermee geen rekening gehouden en heeft geen belangenafweging verricht, zodat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, aldus eiseres.
4. Op grond van artikel 8, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan.
Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wav.
Op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vw stelt Onze Minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
de vreemdeling in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat een terugkeerbesluit een belastend besluit is. Dit betekent dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor oplegging van een terugkeerbesluit is voldaan. Toegespitst op deze zaak betekent dit dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) had.
5.2.
Niet in geschil is dat in het geval van eiseres de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vw, waarbinnen een vreemdeling in beginsel rechtmatig verblijf heeft, ten tijde van het bestreden besluit nog liep. Ter discussie staat of het rechtmatig verblijf van eiseres in de vrije termijn is geëindigd op grond van het bepaalde in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, te weten: de vreemdeling heeft in de vrije termijn arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wav.
5.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn standpunt dat eiseres in haar vrije termijn arbeid voor een werkgever heeft verricht in strijd met de Wav in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft verweerder slechts volstaan met de mededeling dát eiseres in strijd met de Wav illegale arbeid heeft verricht, zonder uit te leggen op welke feiten en omstandigheden deze vaststelling is gebaseerd.
5.4.
De rechtbank overweegt verder dat verweerders standpunt dat eiseres in haar vrije termijn arbeid voor een werkgever heeft verricht in strijd met de Wav in het geheel geen steun vindt in het dossier. Zo bevat het dossier geen proces-verbaal van politie (of een vergelijkbaar stuk) waarin is vastgelegd dat en onder welke omstandigheden eiseres werkend is aangetroffen. Verder geldt dat tijdens het politiegehoor op 21 januari 2022 – zo blijkt uit het proces-verbaal daarvan – niet met eiseres is gesproken over illegale arbeid, zodat er ook geen sprake van is dat eiseres heeft toegegeven in strijd met de Wav arbeid te hebben verricht. Ter zitting van de rechtbank is namens eiseres desgevraagd betwist dat zij in strijd met de Wav arbeid heeft verricht.
5.5.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in haar vrije termijn arbeid voor een werkgever in strijd met de Wav heeft verricht en dat daardoor haar rechtmatig verblijf in de vrije termijn is geëindigd. In het verlengde hiervan ligt dat verweerder zich evenmin deugdelijk gemotiveerd en evenmin zorgvuldig voorbereid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw had en dat ten tijde van het bestreden besluit werd voldaan aan de voorwaarden voor oplegging van een terugkeerbesluit. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu verweerder, die geen verweerschrift heeft ingediend en niet ter zitting is verschenen, voormelde gebreken in het bestreden besluit niet in de beroepsfase heeft hersteld. De rechtbank volstaat met een vernietiging van het bestreden besluit. Daarom behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.