In deze zaak, die op 3 augustus 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit zes Afghanen, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers, die familie van elkaar zijn, verblijven in Afghanistan en hebben verzocht om evacuatie naar Nederland. Hun verzoek is gebaseerd op de motie Belhaj c.s. en de kamerbrief van 11 oktober 2021, waarin de Nederlandse overheid zich heeft gecommitteerd om bepaalde groepen uit Afghanistan te evacueren. De eisers stellen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor evacuatie, omdat eiser sub 1 heeft gewerkt voor de International NGO Safety Organisation (INSO), een organisatie die door Nederland wordt gefinancierd.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eisers niet aan de gestelde voorwaarden voldoen. De vordering tot evacuatie is afgewezen, omdat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de Staat een inspanningsverplichting heeft geschonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de motie Belhaj c.s. en de kamerbrief van 11 oktober 2021 niet van toepassing zijn op de situatie van de eisers, aangezien zij hun verzoek om evacuatie pas na de evacuatieperiode hebben ingediend. De rechtbank concludeert dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door de eisers niet te evacueren.
De uitspraak leidt tot de afwijzing van de vorderingen van de eisers, die als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.692,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter.