ECLI:NL:RBDHA:2022:7963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/629752 / KG ZA 22/437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing evacuatieverzoek van Afghanen naar Nederland op basis van motie Belhaj en kamerbrief

In deze zaak, die op 3 augustus 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit zes Afghanen, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers, die familie van elkaar zijn, verblijven in Afghanistan en hebben verzocht om evacuatie naar Nederland. Hun verzoek is gebaseerd op de motie Belhaj c.s. en de kamerbrief van 11 oktober 2021, waarin de Nederlandse overheid zich heeft gecommitteerd om bepaalde groepen uit Afghanistan te evacueren. De eisers stellen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor evacuatie, omdat eiser sub 1 heeft gewerkt voor de International NGO Safety Organisation (INSO), een organisatie die door Nederland wordt gefinancierd.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eisers niet aan de gestelde voorwaarden voldoen. De vordering tot evacuatie is afgewezen, omdat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de Staat een inspanningsverplichting heeft geschonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de motie Belhaj c.s. en de kamerbrief van 11 oktober 2021 niet van toepassing zijn op de situatie van de eisers, aangezien zij hun verzoek om evacuatie pas na de evacuatieperiode hebben ingediend. De rechtbank concludeert dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door de eisers niet te evacueren.

De uitspraak leidt tot de afwijzing van de vorderingen van de eisers, die als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.692,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/629752 / KG ZA 22/437
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
allen verblijvende in Afghanistan,
eisers,
advocaat mr. S. Oukil te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Buitenlandse Zaken, althans het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Eisers gezamenlijk blijven hierna aangeduid als ‘eisers’. Gedaagde zal worden aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2022, met producties 1 tot en met 18;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
- de op 20 juli 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers verblijven in Afghanistan en zij hebben de Afghaanse nationaliteit. Zij zijn familie van elkaar: eiser sub 1 en eiseres sub 2 zijn met elkaar gehuwd, eiser sub 3 is hun zoon, eiseres sub 4 en eiser sub 5 zijn respectievelijk de moeder en de vader van eiseres sub 2 en eiser sub 6 is de broer van eiseres sub 2.
2.2.
Eiser sub 1 heeft sinds 2020 als ‘Field Office Administrator’ tot aan de machtsovername in Afghanistan door de Taliban in augustus 2021 gewerkt voor de organisatie ‘International NGO Safety Organisation’ in Herat (Afghanistan), hierna ‘INSO’, een organisatie op het gebied van onder meer humanitaire veiligheid. INSO is in Nederland geregistreerd en wordt door Nederland financieel ondersteund.
2.3.
Voor, tijdens en na de hiervoor genoemde machtsovername door de Taliban heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken zich in samenwerking met de ministeries van Defensie en van Justitie en Veiligheid ingespannen om personen vanuit Afghanistan te evacueren. Daarbij is een lijst opgesteld van personen die in aanmerking komen voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland. In eerste instantie ging het hierbij om in Afghanistan verblijvende Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen en tolken die voor Nederland hebben gewerkt en hun gezinnen.
2.4.
Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie (de motie Belhaj c.s.) aangenomen, waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Deze uitbreiding betrof medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten.
2.5.
Op 26 augustus 2021 zijn de evacuatie-vluchten vanaf het vliegveld van Kabul om veiligheidsredenen gestopt en hebben de Nederlandse ambassademedewerkers Afghanistan verlaten. Op dat moment waren nog niet alle personen die waren vermeld op tot dan toe door Nederland samengestelde evacuatielijst uit Afghanistan geëvacueerd.
2.6.
Eisers zijn op 31 augustus 2021 op het e-mailadres ‘kabul@minbuza.nl’ aangemeld voor evacuatie naar Nederland. Het verzoek om evacuatie is in een e-mailbericht van 19 september 2021 herhaald.
2.7.
Bij brief van 11 oktober 2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 27 925, nr. 860), hierna ‘de kamerbrief van 11 oktober 2021’, hebben de betrokken bewindspersonen de Tweede Kamer ingelicht over het voornemen om een speciale voorziening te faciliteren voor ngo-medewerkers (en hun gezinnen). In die brief is onder meer het volgende vermeld:
“Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar de circa 320 Nederlanders en ingezeten van wie bekend is dat ze nog in Afghanistan zijn en circa 330 mensen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd. Daarnaast zijn er circa 100 personen die voor een internationale militaire of politiemissie hebben gewerkt en kwalificeren als doelgroep van de motie-Belhaj, die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot.
Ook waren er nog circa 120 mensen in Afghanistan van andere doelgroepen van de motie-Belhaj, die eveneens waren opgeroepen voor vertrek en niet op tijd op het vliegveld konden komen. Het kabinet zet zich actief in voor hun overkomst. (…)
Sinds de beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus, worden de doelgroepen die zijn beschreven in de motie-Belhaj conform de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. Ook moet hun identiteit en Afghaanse nationaliteit kunnen worden vastgesteld. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers conform bovenstaande criteria voor te dragen. Op grond daarvan zal het ministerie van Buitenlandse Zaken toetsen of betrokkenen voor overkomst naar Nederland in aanmerking komen. Eenmaal in Nederland kan asiel worden aangevraagd. Op dit moment is de verwachting dat deze groep ongeveer 800 Afghanen inclusief hun kerngezinnen zal omvatten.
(…)”
2.8.
De betrokken bewindspersonen hebben de Tweede Kamer in een brief van 16 november 2021 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 27 925, nr. 872) opnieuw geïnformeerd over de overbrenging van personen in Afghanistan naar Nederland, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen personen die vallen onder de motie Belhaj c.s. en de andere in de kamerbrief van 11 oktober 2021 genoemde personen.
2.9.
Nadat eisers op 9 november 2021 een sommatiebrief aan de Staat (Immigratie- en Naturalisatie Dienst/ministerie van Buitenlandse Zaken) hadden gestuurd, waarin zij de Staat primair in gebreke hebben gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit tot evacuatie en (meer) subsidiair bezwaar hebben gemaakt tegen het (onrechtmatige) uitblijven van een reactie op het verzoek om evacuatie, dan wel plaatsing op de evacuatielijst, heeft de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 15 november 2021, voor zover hier van belang, het volgende aan eisers meegedeeld:
“(…)
In een brief van 11 oktober 2021 (www.Rijksoverheid.nl) heeft het kabinet aan de Tweede Kamer bericht een speciale voorziening te treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De eerste groep ziet op medewerkers van NGO’s. Een van de voorwaarden daarbij is dat een Nederlandse NGO financiering heeft ontvangen ten laste van de BZ/BHOS-begroting ter uitvoering van een project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling waarin betrokkene werkzaam was. In het geval van uw cliënten is daar niet aan voldaan.
Ik zal daarom niet faciliteren bij overkomst naar Nederland.
(…)”.
2.10.
Eisers hebben op 8 december 2021 stukken aan de Staat gezonden om te onderbouwen dat INSO financiering heeft ontvangen vanuit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In een e-mailbericht van 5 januari 2022 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken (samengevat) aan eisers meegedeeld dat INSO geen projectfinanciering, maar core funding heeft ontvangen ten laste van de BZ/BHOS-begroting en dat de financiering van INSO daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor de in de kamerbrief van 11 oktober 2021 bedoelde speciale voorziening.
2.11.
Na een verzoek van eisers om een nadere toelichting op het in 2.10. weergegeven standpunt van de Staat, heeft de Staat op 31 januari 2022 schriftelijk gereageerd door te verwijzen naar de inhoud van de kamerbrief van 11 oktober 2021.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven –
primairde Staat te veroordelen om eisers binnen dertig dagen te evacueren naar Nederland, op straffe van een dwangsom, en
subsidiairde Staat te veroordelen om zich tot het uiterste in te spannen om binnen dertig dagen tot evacuatie van eisers over te gaan, door aantoonbaar in overleg te treden met bondgenoten die vluchten aanbieden vanuit Kabul en door een vlucht aan te bieden vanuit een buurland en alle faciliteiten te bieden voor het vertrek vanuit Afghanistan naar dat buurland, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten, althans met compensatie van de proceskosten.
3.2.
Daartoe stellen eisers – samengevat – het volgende. Eiser sub 1 heeft werkzaamheden verricht voor INSO en ook eiser sub 6 heeft in de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 december 2021 als chauffeur voor INSO gewerkt. Vanwege hun werkzaamheden en hun associatie met INSO worden zij en hun familieleden door de Taliban als verrader gezien en lopen zij het risico dat zij door de Taliban worden aangehouden en worden onderworpen aan diverse vormen van mensenrechtenschendingen. Eisers voldoen primair aan de in de motie Belhaj c.s. genoemde voorwaarden voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland, omdat eiser sub 1 als medewerker van een Nederlands ontwikkelingsproject heeft gewerkt. Subsidiair voldoen eisers ook aan de voorwaarden van de kamerbrief van 11 oktober 2021, omdat INSO in Nederland is geregistreerd en financiering heeft ontvangen vanuit de BZ/BHOS-begroting om projecten op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling in Afghanistan te implementeren.
Gelet op het voorgaande hebben eisers er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij binnen een redelijke termijn naar Nederland zouden worden geëvacueerd. Door niet alle inspanningen te verrichten om eisers op de evacuatielijst te plaatsen, althans om hen naar Nederland te evacueren of over te brengen, heeft de Staat onrechtmatig jegens eisers gehandeld.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat op grond van het vertrouwensbeginsel gehouden is om eisers vanuit Afghanistan over te brengen naar Nederland of zich daarvoor moet inspannen.
4.2.
Eisers hebben gesteld dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door hen niet naar Nederland te evacueren of over te brengen, omdat zij:
voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in de motie Belhaj c.s. en
voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in de kamerbrief van 11 oktober 2021.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers niet in hun standpunt kunnen worden gevolgd. Daartoe is het volgende redengevend.
De voorwaarden in de motie Belhaj c.s.
4.3.
Eisers hebben primair gesteld dat zij hun verzoek om evacuatie op 31 augustus 2021 hebben ingediend, voordat in de kamerbrief van 11 oktober 2021 nadere voorwaarden voor plaatsing op de evacuatielijst werden geformuleerd. Volgens eisers voldoen eiser sub 1 en eiser sub 6 aan de in de motie Belhaj c.s. gestelde voorwaarden om (met hun gezin) naar Nederland te worden overgebracht en rust op de Staat een inspanningsverplichting om dit te realiseren. Zij hebben immers werkzaamheden verricht voor een in Nederland geregistreerde door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierde organisatie en zij moeten dan ook worden aangemerkt als medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan of als medewerkers van een Nederlands ontwikkelingsproject zoals bedoeld in de motie Belhaj c.s., aldus eisers.
4.4.
Dat eiser sub 6 werkzaamheden voor INSO heeft verricht is voorshands niet gebleken. Het enkele in het geding brengen van een leasecontract tussen eiser sub 6 en INSO met betrekking tot een auto, zoals eisers ter onderbouwing van hun stelling hebben gedaan, is daarvoor niet genoeg.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser sub 1 in 2020 en 2021 werkzaamheden heeft verricht voor INSO. De Staat heeft echter terecht naar voren gebracht dat de motie Belhaj c.s. betrekking heeft op mogelijke evacuatie en, indien die mogelijkheid ontbreekt, aanpassing van het asielbeleid voor de in die motie genoemde groep personen door hen aan te merken als risicogroep. Bovendien heeft de Staat eveneens terecht betoogd dat na 26 augustus 2021, toen de evacuatie-vluchten om veiligheidsredenen zijn gestaakt, feitelijk een nieuwe situatie is ontstaan, waarna in de kamerbrief van 11 oktober 2021 uitsluitend toezeggingen zijn gedaan om zich ervoor in te spannen bepaalde personen alsnog te laten overkomen vanuit Afghanistan en dat het daarbij ging om personen die op grond van de motie Belhaj al een oproep hadden gekregen om naar het vliegveld te komen, maar die door de omstandigheden ter plaatse het vliegveld niet hadden kunnen bereiken, en om de medewerkers van bepaalde NGO’s en medewerkers van Defensie of EUPOL, die op grond van de Kamerbrief van 11 oktober 2021 later als specifieke groep aan de lijst werden toegevoegd. Nu vast staat dat eisers in de evacuatieperiode niet zijn geëvacueerd, zij niet voor evacuatie zijn opgeroepen en hun verzoek om evacuatie na de evacuatieperiode is ingediend, valt anders dan eisers menen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien waarom zij aan de motie Belhaj c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen konden ontlenen dat zij zouden worden overgebracht naar Nederland en evenmin dat er op de Staat een inspanningsverplichting rust om eisers, na de evacuatieperiode, op grond van die motie naar Nederland te evacueren.
De voorwaarden in de kamerbrief van 11 oktober 2021
4.6.
Subsidiair hebben eisers gesteld dat zij ook voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Eiser sub 1 heeft immers sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden verricht in een publieke zichtbare functie bij INSO en INSO heeft geld ontvangen vanuit de BZ/BHOS-begroting om projecten op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling in Afghanistan te implementeren en (financieel) te coördineren.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser sub 1 valt onder de omschrijving van de groepen in de kamerbrief van 11 oktober 2021, waarvoor na de evacuatieperiode een voorziening is getroffen om hen naar Nederland over te brengen. Hoewel eiser sub 1 werkzaam is geweest voor INSO en INSO een in Nederland geregistreerde organisatie is, betekent dit, anders dan eisers menen, niet dat eisers op grond van de inhoud van de kamerbrief van 11 oktober 2021 voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. In de kamerbrief van 11 oktober 2021 is immers opgenomen dat een speciale voorziening zal worden getroffen voor medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Weliswaar heeft de organisatie INSO ‘core funding’ vanuit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, maar hieruit volgt niet dat daarmee een concreet project zoals in de kamerbrief van 11 oktober 2021 omschreven is gefinancierd. Daar komt nog bij dat eisers ook niet hebben onderbouwd dat zij werkzaamheden voor een dergelijk specifiek door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd project hebben verricht. Tegen die achtergrond hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij op grond van de kamerbrief van 11 oktober 2021 voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
Slotsom en proceskosten
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de Staat een op hem rustende inspanningsverplichting heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld. Dit betekent dat de vorderingen van eisers worden afgewezen. Zij worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
mvt