ECLI:NL:RBDHA:2022:7962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/617547 / HA ZA 21-803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoogte vordering van kind uit eerste huwelijk na overlijden van tweede echtgenote

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de hoogte van een vordering van [eiseres] op de nalatenschap van haar overleden vader, [naam vader X]. Vader [X] was getrouwd met [naam moeder Y] en had uit eerdere relaties kinderen, waaronder [eiseres] en [gedaagde 1]. Na het overlijden van vader [X] op 4 april 2020, zonder testament, waren [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn erfgenamen. De vordering van [eiseres] op moeder [Y] werd opeisbaar na haar overlijden op 2 juni 2021. De partijen konden echter geen overeenstemming bereiken over de hoogte van deze vordering, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van vader [X] negatief was, wat betekent dat [eiseres] geen vordering kon maken op de nalatenschap van moeder [Y]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

De procedure begon met dagvaardingen in augustus 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 juni 2022. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. De rechtbank concludeerde dat de nalatenschap van vader [X] uit activa en passiva bestond, maar dat de passiva de activa overtroffen, waardoor het saldo negatief was. Dit leidde tot de conclusie dat [eiseres] geen vordering had op de nalatenschap van moeder [Y]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/617547 / HA ZA 21-803
Vonnis van 13 juli 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. den Besten te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

gedaagde,
advocaat mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage,
2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Herweijer te Rijswijk,
3.
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN MEVROUW [naam], laatstelijk gewoond hebbende te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 30 augustus 2021 met producties1 t/m 11;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [gedaagde 1] met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [gedaagde 2] met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis:
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Datzelfde geldt voor de “depotovereenkomst bij beslag onroerend goed”, die [gedaagde 1] tijdens de zitting heeft overgelegd. Vervolgens is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
De heer [naam vader X] (hierna: vader [X] ) is getrouwd geweest met mevrouw [naam] (hierna: moeder [Y] ). Toen zij trouwden, hadden zij beiden al een kind uit een eerdere relatie. Vader [X] is de vader van [eiseres] , moeder [Y] is de moeder van [gedaagde 1]. Samen hebben zij één kind gekregen: [gedaagde 2] .
2.2.
Vader [X] is op 4 april 2020 overleden. Hij had geen testament gemaakt, waardoor moeder [Y] , [eiseres] en [gedaagde 2] zijn erfgenamen waren. Op grond van het wettelijke erfrecht verkreeg moeder [Y] alle goederen van de nalatenschap van vader [X] . [eiseres] en [gedaagde 2] kregen, als erfgenamen van vader [X] , een niet opeisbare vordering ter grootte van hun erfdeel op moeder [Y] .
2.3.
[eiseres] en moeder [Y] zijn het niet eens geworden over de grootte van het erfdeel van [eiseres] .
2.4.
Moeder [Y] is op 2 juni 2021 overleden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn haar erfgenamen.
2.5.
Door het overlijden van moeder [Y] is de vordering van [eiseres] op moeder [Y] opeisbaar geworden. [eiseres] is daardoor schuldeiser in de nalatenschap van moeder [Y] .
2.6.
Ook [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben echter geen overeenstemming kunnen bereiken over de hoogte van deze vordering. Daarop heeft [eiseres] beslag gelegd op de woning van moeder [Y] . Dit beslag is inmiddels opgeheven en de woning is verkocht.

3.Wat vorderen partijen?

3.1.
[eiseres] vordert, nadat zij haar eis heeft gewijzigd:
  • de geldvordering van [eiseres] op grond van artikel 4:15 BW in deze procedure vast te stellen, dan wel om deze procedure aan te houden om [eiseres] in de gelegenheid te stellen de kantonrechter te vragen haar geldvordering vast te stellen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan haar € 49.712,90 te betalen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderden beiden, afzonderlijk van elkaar, dat [eiseres] veroordeeld zou worden om het door haar gelegde beslag op de woning van moeder [Y] op te heffen. Omdat de woning inmiddels is verkocht en partijen hebben afgesproken een bedrag in depot bij de notaris te laten staan in afwachting van de uitkomst van deze procedure, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens de zitting gezegd dat op deze vordering niet meer hoeft te worden beslist.

4.De beoordeling

[eiseres] is ontvankelijk in haar vordering

4.1.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij deze vordering niet in haar eentje (zonder medewerking van [gedaagde 2] ) kan indienen. [gedaagde 2] baseert dit op artikel 4:198 van het Burgerlijk Wetboek. Dit standpunt gaat echter niet op. Artikel 4:198 BW bepaalt dat vereffenaars van een nalatenschap alleen gezamenlijk kunnen optreden. Van zo’n situatie is in dit geval geen sprake. [eiseres] vordert, als schuldeiser in de nalatenschap van moeder [Y] , dat de hoogte van haar erfdeel in de nalatenschap van vader [X] wordt vastgesteld. Voor zo’n vordering heeft zij niemands medewerking nodig. Wel moet zij alle erfgenamen van moeder [Y] in de procedure betrekken. Dat heeft zij gedaan: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn immers alle twee gedagvaard. Weliswaar heeft [eiseres] ook nog “de gezamenlijke erfgenamen van moeder [Y] ” gedagvaard, maar vast staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de enige erfgenamen zijn. Dat betekent dat de vordering kan worden beoordeeld.
De rechtbank is niet bevoegd, maar zal de vordering wel beoordelen
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] niet de rechtbank, maar de kantonrechter had moeten vragen om de omvang van haar vordering vast te stellen. Dat volgt uit artikel 4:15 BW. [eiseres] heeft er weliswaar op gewezen dat schuldeisers van een nalatenschap op grond van artikel 4:223 lid 2 BW hun vorderingsrecht ook door de rechtbank kunnen laten vaststellen, maar artikel 4:15 BW (dat speciaal is geschreven voor de situatie waarin erfgenamen het niet eens zijn over de hoogte van een vordering) gaat voor op het algemene artikel 4:223 lid 2 BW. Tijdens de zitting hebben partijen echter laten weten dat zij behoefte hebben aan een snelle beslissing over hun geschil en dat zij er geen bezwaar tegen hebben als de rechtbank uitspraak doet. De rechtbank zal de zaak daarom niet verwijzen naar de kantonrechter en zal de vordering van [eiseres] zelf beoordelen.
Hoe hoog is het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van vader [X] ?
4.3.
Om het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van vader [X] te kunnen berekenen, moet worden vastgesteld wat de omvang van de nalatenschap van vader [X] was. De nalatenschap bestaat uit de bezittingen van vader [X] op het moment van zijn overlijden, verminderd met zijn schulden op dat moment en met bepaalde kosten van de nalatenschap, zoals bijvoorbeeld uitvaartkosten.
4.4.
[eiseres] aan de ene kant, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de andere kant, stellen dat de nalatenschap van vader [X] als volgt is opgebouwd:
Nalatenschap volgens [eiseres]
Nalatenschap volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
Activa
Activa
woning
€ 285.000,00
woning
€ 220.000,00
banksaldi
€ 14.246,38
banksaldi
€ 7.314,45
inboedel + auto
€ 7.500,00
inboedel + auto
€ 0,00
perzische tapijten
€ 30.000,00
perzische tapijten
€ 0,00
totaal activa
€ 336.746,38
totaal activa
€ 227.314,45
Passiva
Passiva
hypotheekschuld
€ 20.111,00
hypotheekschuld
€ 20.111,00
Totaal activa - passiva(onderdeel van gemeenschap van goederen met moeder [Y] )
€ 316.635,38
Totaal activa - passiva
(onderdeel van eenvoudige gemeenschappen met moeder [Y] )
€ 207.203,45
Aandeel vader [X] in gemeenschap van goederen
€ 158.317,69
Aandeel vader [X] in eenvoudige gemeenschappen
€ 103.601,73
Schulden van de nalatenschap
Schulden van de nalatenschap
uitvaartkosten
€ 9.179,00
uitvaartkosten
€ 9.179,00
schuld bij [zwager]
€ 125.000,00
Saldo van de nalatenschap
€ 149.138,69
Saldo van de nalatenschap
€ - 30.577,27
4.5.
[eiseres] becijfert de nalatenschap van vader [X] dus op € 149.138,69. Haar erfdeel is 1/3e deel daarvan, en dus € 49.712,90. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is de nalatenschap van vader [X] negatief, en heeft [eiseres] daarom geen vordering op de nalatenschap van moeder [Y] .
4.6.
Tussen partijen bestaat een aantal discussiepunten. De rechtbank zal daarover beslissingen nemen.
vooraf: huwelijksgoederenregime
4.7.
Partijen zijn het er allereerst niet over eens of vader [X] en moeder [Y] waren getrouwd in gemeenschap van goederen of niet. [eiseres] meent dat dit wel het geval is, en verwijst in dit verband naar de boedelbeschrijving die namens moeder [Y] is opgesteld na het overlijden van vader [X] . Daarin is aangekruist dat vader [Y] en moeder [X] in gemeenschap van goederen waren getrouwd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben echter, onder verwijzing naar een akte huwelijksvoorwaarden, betoogd dat vader [X] en moeder [Y] onder huwelijkse voorwaarden waren getrouwd, die inhielden dat er geen enkele gemeenschap van goederen tussen hen zou bestaan. [gedaagde 1] heeft ter zitting verteld dat zij de boedelbeschrijving namens moeder [Y] had opgesteld, omdat moeder [Y] ziek en zeer slechtziend was. [gedaagde 1] ging er destijds vanuit dat haar moeder en vader [X] in gemeenschap van goederen waren getrouwd, maar kwam er na het overlijden van moeder [Y] achter dat dit niet klopte.
Gelet op de akte huwelijksvoorwaarden en de uitleg van [gedaagde 1] , vindt de rechtbank de niet onderbouwde suggestie van [eiseres] dat vader [X] en moeder [Y] wellicht tijdens hun huwelijk hun huwelijkse voorwaarden hebben “omgezet” in een gemeenschap van goederen, onvoldoende. De rechtbank gaat er dus vanuit dat tussen vader [X] en moeder [Y] geen gemeenschap van goederen bestond. Wel waren zij samen eigenaar van de woning, hadden zij een paar gezamenlijke bankrekeningen en hadden zij een gezamenlijke inboedel.
de woning
4.8.
Partijen zijn het er niet over eens wat de waarde was van de woning op het moment waarop vader [X] overleed. [eiseres] stelt die waarde op € 285.000. Zij baseert dit op de vraagprijs van twee appartementen in hetzelfde complex, die eind 2020 te koop stonden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat de waarde van de woning in april 2020 € 220.000 bedroeg. Zij baseren hun standpunt op het rapport van een taxatie die in november 2021 op verzoek van [gedaagde 1] is uitgevoerd.
4.9.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de woningen waarnaar [eiseres] verwijst, qua grootte en afwerkingsniveau vergelijkbaar zijn met die van vader [X] en moeder [Y] . Daarnaast is de vraagprijs van woningen in december 2020 niet noodzakelijkerwijs maatgevend voor de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van vader [X] in april 2020. [eiseres] heeft het door haar genoemde bedrag verder niet onderbouwd. Dat geldt wel voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] : [gedaagde 1] heeft een taxateur verzocht de waarde van het appartement per april 2020 vast te stellen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de vastgestelde waarde niet realistisch is. Zij gaat er dan ook vanuit dat de woning op het moment waarop vader [X] overleed, € 220.000 waard was.
banksaldi
4.10.
[eiseres] heeft een optelsom gemaakt van de saldi van alle bankrekeningen die vader [X] en moeder [Y] bezaten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben er terecht op gewezen dat het saldo van de privérekeningen van moeder [Y] niet behoort tot de nalatenschap van vader [X] , omdat zij niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Dit betekent dat alleen het saldo van de en-/of-rekeningen en eventuele privérekeningen van vader [X] onderdeel uitmaken van de nalatenschap van vader [X] . Dat vader [X] privérekeningen had, blijkt uit niets. [eiseres] heeft weliswaar (terecht) gesteld dat zij niet beschikt over gegevens waarmee zij kan controleren of vader [X] privérekeningen had, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daar (eveneens terecht) tegenover gesteld dat zij stukken die niet bestaan, niet kunnen aanleveren. Daarnaast geldt dat [eiseres] , als zij behoefte had aan meer informatie, samen met [gedaagde 2] en ( [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als erfgenamen van) moeder [Y] , in hun hoedanigheid van erfgenamen van vader [X] , bij banken navraag had kunnen doen naar het bestaan van eventuele privérekeningen. Uit niets blijkt dat [eiseres] aan [gedaagde 2] en moeder [Y] heeft gevraagd om daaraan mee te werken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat vader [X] geen privérekeningen had.
4.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben (door [eiseres] onbetwist) gesteld dat op de en-/of-rekeningen op 4 april 2020 een saldo stond van € 7.314,45. Partijen gaan er beiden vanuit dat vader [X] en moeder [Y] ieder voor de helft gerechtigd waren tot dit saldo, zodat ook de rechtbank daarvan uitgaat.
inboedel, auto en tapijten
4.12.
[eiseres] stelt dat de inboedel en auto van vader [X] en moeder [Y] € 7.500 waard waren. Ook bezaten zij drie Perzische tapijten. [eiseres] schat de waarde daarvan op € 30.000. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de auto al in 2016 was verkocht. Die maakt dus geen onderdeel uit van de nalatenschap van vader [X] . Ter zitting hebben zij daaraan toegevoegd dat [gedaagde 1] de inboedel en de tapijten in het kader van deze procedure heeft laten taxeren, en dat deze gezamenlijk € 2.500 waard waren. [gedaagde 1] heeft het taxatierapport tijdens de zitting aan [eiseres] getoond. Nu niet is gesteld en ook niet is gebleken dat het taxatierapport ondeugdelijk is, gaat de rechtbank ervan uit dat de inboedel van vader [X] en moeder [Y] (inclusief de tapijten) op het moment van overlijden van vader [X] € 2.500 waard was.
hypotheekschuld en uitvaartkosten
4.13.
Partijen zijn het eens over de hypotheekschuld van € 20.111 en de uitvaartkosten van € 9.179. Ook de rechtbank zal daarvan uitgaan.
schuld bij [zwager]
4.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat vader [X] ten tijde van zijn overlijden een schuld van € 125.000 had bij zijn zwager, [zwager]. Zij hebben ter onderbouwing van hun standpunt een schuldbekentenis in het geding gebracht, die vader [X] op 31 maart 2003 heeft ondertekend ten overstaan van notaris Wieberdink. Ook hebben zij verwezen naar de aangiften inkomstenbelasting van vader [X] over de jaren 2018 en 2019. In die aangiften heeft vader [X] melding gemaakt van de schuld en van rentebetalingen over die schuld.
4.15.
[eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat vader [X] daadwerkelijk een schuld had bij zijn zwager. Zij heeft in dit verband allereerst betoogd dat vader [X] de randen van de wet nogal eens opzocht, en dat zij vermoedt dat hij op papier een schuld heeft “gecreëerd” om zo minder belasting te hoeven betalen. Zij kan zich niet voorstellen dat vader [X] daadwerkelijk geld heeft geleend, omdat hij genoeg vermogen had. Ook heeft zij erop gewezen dat vader [X] de schuld heeft opgegeven in box 1, terwijl het niet voor de hand ligt dat vader [X] het (beweerdelijk) gestelde bedrag daadwerkelijk heeft gestoken in de woning. Die was namelijk al veel langer in zijn bezit. Tot slot heeft [eiseres] gesteld dat, als vader [X] al een lening zou zijn aangegaan bij zijn zwager, het recht van [zwager] om de lening op te eisen al lang en breed was verjaard.
4.16.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van [gedaagde 1] dat de schuldbekentenis een notariële akte is, en dat deze daarom dwingend bewijs oplevert van het bestaan van de schuld. Weliswaar heeft vader [X] de schuldbekentenis laten legaliseren, maar de legalisatie betreft alleen de handtekening van vader [X] . De notaris heeft zich dus niet bemoeid met de inhoud van de schuldbekentenis.
4.17.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat vader [X] een lening is aangegaan bij [zwager]. Niet alleen heeft hij een schuldbekentenis ondertekend waarin hij heeft verklaard dat hij € 125.000 heeft geleend van [zwager], maar ook heeft hij die schuld jaarlijks opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. De enkele suggestie van [eiseres] dat vader [X] een constructie heeft opgetuigd om belastingheffing te omzeilen, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de stukken waaruit het daadwerkelijke bestaan van de lening blijkt.
4.18.
[eiseres] heeft tot slot betoogd dat het recht van [zwager] om de lening op te eisen, al was verjaard toen vader [X] overleed. Zij ziet daarbij echter over het hoofd dat vader [X] de schuld jaarlijks heeft opgegeven aan de belastingdienst, en over die schuld volgens zijn aangifte ook jaarlijks rente heeft betaald. Dit betekent dat vader [X] de schuld steeds heeft erkend. Van verjaring kan in zo’n geval geen sprake zijn.
4.19.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat vader [X] ten tijde van zijn overlijden een schuld had van € 125.000 aan [zwager]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich op het standpunt dat deze schuld een privéschuld van vader [X] betrof. Dat heeft [eiseres] niet bestreden, zodat ook de rechtbank ervan uitgaat.
samenvattend
4.20.
In het licht van het voorgaande stelt de rechtbank de omvang van de nalatenschap van vader [X] als volgt vast:
Activa(eenvoudige gemeenschappen)
woning
€ 220.000,00
banksaldi
€ 7.314,45
inboedel + Perzische tapijten
€ 2.500,00
totaal activa
€ 229.814,45
Passiva(eenvoudige gemeenschappen)
hypotheekschuld
€ 20.111,00
Totaal eenvoudige gemeenschappen
€ 209.703,45
Aandeel vader [X] in eenvoudige gemeenschappen
€ 104.851,73
Schulden van de nalatenschap
uitvaartkosten
€ 9.179,00
schuld aan [zwager]
€ 125.000,00
totaal schulden
€ 134.179,00
Saldo van de nalatenschap
€ - 29.327,27
4.21.
Nu het saldo van de nalatenschap van vader [X] negatief is, is het erfdeel van [eiseres] (die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard) nihil. Dat betekent dat zij geen vorderingsrecht had op moeder [Y] , en dat zij nu geen vordering geldend kan maken op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als erfgenamen van moeder [Y] . Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
4.22.
Omdat partijen (aangetrouwde) familie van elkaar zijn, zal worden bepaald dat ieder van hen de eigen proceskosten betaalt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.