1.5Eiser heeft verweerder bij brief van 20 maart 2020 verzocht om schadevergoeding, omdat verweerder bij het primaire besluit wederom een foutief vliegbrevet zou hebben afgegeven en de afgifte van het vliegbrevet daardoor is vertraagd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de brief van 20 maart 2020 van eiser aangemerkt als bezwaarschrift en hem in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift aan te vullen. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verweerder heeft - samengevat - geconstateerd dat de toekenning van de IR tot 25 augustus 2020 zoals dat vermeld is bij het aanvankelijke besluit juist was en dat de toekenning tot 30 november 2020 zoals vermeld in het registratiesysteem onjuist was. Dit betekent dat het vliegbrevet dat bij het aanvankelijke besluit is toegezonden bij nader inzien niet vervangen hoefde te worden. In dat opzicht klopt het dat bij het primaire besluit een ongewijzigd vliegbrevet is afgegeven ten opzichte van het aanvankelijke besluit.
Verweerder meent de afloopdatum van de IR terecht op 25 augustus 2020 te hebben gesteld, omdat - samengevat - uit het rapport van de door eiser afgelegde proeve van bekwaamheid niet blijkt dat de prestatiegebaseerde navigatie (PBN) bij eiser is afgenomen. Nu eiser zijn PBN-bekwaamheid niet heeft aangetoond, is de einddatum van de IR van rechtswege op 25 augustus 2020 gesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat de afloopdatum van de IR op 30 november 2020 gesteld had moeten worden. Zo was dat aanvankelijk ook opgenomen in het registratiesysteem van verweerder.
Verweerder was in het geval van eiser gehouden FCL.725, onder d, van bijlage 1 bij Verordening 1178/2011 toe te passen. Eiser heeft twee collega Airbuspiloten bij wie deze bepaling ook is toegepast, daarom is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Eiser beschikt al over de typebevoegdheidverklaring voor de Airbus 320 en beschikt daarom automatisch over PBN-bevoegdheden. Bij een Airbus omvat de IR reeds de PBN. Uit het ‘LPC-flight test schedule’ blijkt volgens eiser dat de IR reeds de PBN omvat, anders zou het op dit formulier mogelijk geweest zijn een vinkje te zetten waarmee kan worden aangegeven of de PBN-bevoegdheden al dan niet moeten worden getoetst.
Eiser stelt te voldoen aan de voorwaarden van artikel 4bis, derde lid, van Verordening (EU) 1178/2011, waardoor artikel 4bis, vijfde lid van die verordening niet van toepassing is. Hij vliegt onder een zogenaamd ‘Air Operator Certificate’ waarbij de AOC-houder door de competente autoriteit is goedgekeurd om PBN-operaties uit te voeren.
Verweerder heeft nagelaten de examinator juist te instrueren, waardoor eiser niet de gelegenheid heeft gehad zijn PBN-bekwaamheid aan te tonen.
Eiser wijst er op dat de einddatum waarop voor de verlenging van de IR geen PBN-bevoegdheden zijn vereist vanwege de coronapandemie is verlegd van 25 augustus 2020 naar 25 april 2021. Verweerder was daarom gehouden in bezwaar van deze einddatum uit te gaan en de afloopdatum van de IR op 30 november 2020 te stellen.
Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Wat is het wettelijk kader?
4. Het wettelijk kader staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat eiser is opgekomen tegen een besluit waarbij aan hem een hernieuwd vliegbrevet is toegekend. De rechtbank stelt vast dat, anders dan door eiser ter zitting is gesteld, het vliegbrevet van eiser niet is herroepen en dat er dus ook geen sprake is van een besluit waarbij een dergelijke herroeping ongedaan is gemaakt. Van een dergelijk herroepingsbesluit van verweerder is niet gebleken. In dit kader acht de rechtbank tevens van belang dat eiser, zoals door verweerder onweersproken is gesteld, sinds de afgifte van het vliegbrevet bij het aanvankelijke besluit vliegbevoegd was en is gebleven. Daarnaast heeft eiser dit vliegbrevet nooit geretourneerd, maar in zijn (middellijk) bezit gehouden. De rechtbank zal daarom beoordelen of het vliegbrevet zoals dat aan eiser is afgegeven, juist is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afloopdatum van de IR op juiste gronden op 25 augustus 2020 heeft gesteld en overweegt daartoe als volgt.