ECLI:NL:RBDHA:2022:7947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwde afgifte typebevoegdverklaring Airbus 320; toekenning instrument rating (IR) en PBN-bevoegdheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een piloot, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat over de hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring voor de Airbus 320. Eiser had een aanvraag ingediend voor de hernieuwde afgifte van zijn vliegbrevet, waarbij de instrument rating (IR) tot 25 augustus 2020 was toegekend. Eiser betwistte deze afloopdatum en stelde dat de IR tot 30 november 2020 had moeten lopen, zoals aanvankelijk in het registratiesysteem van de minister was vermeld. De rechtbank oordeelde dat de minister de afloopdatum van de IR terecht op 25 augustus 2020 had gesteld, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn prestatiegebaseerde navigatie (PBN) was afgenomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de minister, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, niet in strijd was met de zorgvuldigheids- of motiveringsbeginselen. Eiser had ook geen recht op schadevergoeding voor de vermeende vertraging in de afgifte van zijn vliegbrevet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de kosten voor de procedure af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Danopoulos),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Polat en mr. G. Bisshoff).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een hernieuwd vliegbrevet toegezonden.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022 met een videoverbinding. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiser heeft op 4 december 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor de hernieuwde afgifte van een zogenaamde typebevoegdverklaring Airbus 320 (het vliegbrevet).
1.2
Op basis van de door eiser afgelegde proeve van bekwaamheid heeft verweerder bij besluit van 13 januari 2020 een hernieuwd vliegbrevet afgegeven, waarbij de ‘typerating’ is toegekend tot 30 november 2020 en de ‘instrument rating’ (IR) tot 25 augustus 2020 (het aanvankelijke besluit).
1.3
Naar aanleiding van een aanvraag voor een zogenaamde ‘verificatiebrief’ van eiser, heeft verweerder geconstateerd dat in zijn registratiesysteem vermeld stond dat de IR was toegekend tot 30 november 2020. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat het door eiser afgegeven vliegbrevet onjuist was. Hij heeft eiser verzocht het vliegbrevet te retourneren, zodat een nieuw vliegbrevet afgegeven kon worden.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder wederom een hernieuwd vliegbrevet toegezonden aan eiser, waarbij wederom de ‘typerating’ is toegekend tot 30 november 2020 en de IR tot 25 augustus 2020.
1.5
Eiser heeft verweerder bij brief van 20 maart 2020 verzocht om schadevergoeding, omdat verweerder bij het primaire besluit wederom een foutief vliegbrevet zou hebben afgegeven en de afgifte van het vliegbrevet daardoor is vertraagd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de brief van 20 maart 2020 van eiser aangemerkt als bezwaarschrift en hem in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift aan te vullen. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verweerder heeft - samengevat - geconstateerd dat de toekenning van de IR tot 25 augustus 2020 zoals dat vermeld is bij het aanvankelijke besluit juist was en dat de toekenning tot 30 november 2020 zoals vermeld in het registratiesysteem onjuist was. Dit betekent dat het vliegbrevet dat bij het aanvankelijke besluit is toegezonden bij nader inzien niet vervangen hoefde te worden. In dat opzicht klopt het dat bij het primaire besluit een ongewijzigd vliegbrevet is afgegeven ten opzichte van het aanvankelijke besluit.
Verweerder meent de afloopdatum van de IR terecht op 25 augustus 2020 te hebben gesteld, omdat - samengevat - uit het rapport van de door eiser afgelegde proeve van bekwaamheid niet blijkt dat de prestatiegebaseerde navigatie (PBN) bij eiser is afgenomen. Nu eiser zijn PBN-bekwaamheid niet heeft aangetoond, is de einddatum van de IR van rechtswege op 25 augustus 2020 gesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat de afloopdatum van de IR op 30 november 2020 gesteld had moeten worden. Zo was dat aanvankelijk ook opgenomen in het registratiesysteem van verweerder.
Verweerder was in het geval van eiser gehouden FCL.725, onder d, van bijlage 1 bij Verordening 1178/2011 toe te passen. Eiser heeft twee collega Airbuspiloten bij wie deze bepaling ook is toegepast, daarom is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Eiser beschikt al over de typebevoegdheidverklaring voor de Airbus 320 en beschikt daarom automatisch over PBN-bevoegdheden. Bij een Airbus omvat de IR reeds de PBN. Uit het ‘LPC-flight test schedule’ blijkt volgens eiser dat de IR reeds de PBN omvat, anders zou het op dit formulier mogelijk geweest zijn een vinkje te zetten waarmee kan worden aangegeven of de PBN-bevoegdheden al dan niet moeten worden getoetst.
Eiser stelt te voldoen aan de voorwaarden van artikel 4bis, derde lid, van Verordening (EU) 1178/2011, waardoor artikel 4bis, vijfde lid van die verordening niet van toepassing is. Hij vliegt onder een zogenaamd ‘Air Operator Certificate’ waarbij de AOC-houder door de competente autoriteit is goedgekeurd om PBN-operaties uit te voeren.
Verweerder heeft nagelaten de examinator juist te instrueren, waardoor eiser niet de gelegenheid heeft gehad zijn PBN-bekwaamheid aan te tonen.
Eiser wijst er op dat de einddatum waarop voor de verlenging van de IR geen PBN-bevoegdheden zijn vereist vanwege de coronapandemie is verlegd van 25 augustus 2020 naar 25 april 2021. Verweerder was daarom gehouden in bezwaar van deze einddatum uit te gaan en de afloopdatum van de IR op 30 november 2020 te stellen.
Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Wat is het wettelijk kader?
4. Het wettelijk kader staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat eiser is opgekomen tegen een besluit waarbij aan hem een hernieuwd vliegbrevet is toegekend. De rechtbank stelt vast dat, anders dan door eiser ter zitting is gesteld, het vliegbrevet van eiser niet is herroepen en dat er dus ook geen sprake is van een besluit waarbij een dergelijke herroeping ongedaan is gemaakt. Van een dergelijk herroepingsbesluit van verweerder is niet gebleken. In dit kader acht de rechtbank tevens van belang dat eiser, zoals door verweerder onweersproken is gesteld, sinds de afgifte van het vliegbrevet bij het aanvankelijke besluit vliegbevoegd was en is gebleven. Daarnaast heeft eiser dit vliegbrevet nooit geretourneerd, maar in zijn (middellijk) bezit gehouden. De rechtbank zal daarom beoordelen of het vliegbrevet zoals dat aan eiser is afgegeven, juist is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afloopdatum van de IR op juiste gronden op 25 augustus 2020 heeft gesteld en overweegt daartoe als volgt.
6.1
Vast staat dat uit het rapport van de door eiser afgelegde proeve van bekwaamheid niet blijkt dat de PBN bij eiser is afgenomen als bedoeld in artikel 4bis, tweede lid, aanhef en onder c van Verordening (EU) 1178/2011 gelezen in samenhang met artikel 4bis, derde lid, van die verordening. Dat is door eiser ook niet betwist. Nu aan eiser geen PBN-bevoegdheden als bedoeld in artikel 4bis, tweede lid, van Verordening (EU) 1178/2011 zijn verleend, heeft verweerder de einddatum van de IR terecht op 25 augustus 2020 gesteld op grond van artikel 4bis, vijfde lid, van die verordening. Dat per abuis in het registratiesysteem van verweerder geregistreerd stond dat de IR was toegekend tot 30 november 2020 en eiser onder een zogenaamd ‘Air Operator Certificate’ vliegt, maakt dat niet anders. De rechtbank volgt eveneens niet de stelling van eiser dat hij automatisch over PBN-bevoegdheden als bedoeld in artikel 4bis, tweede lid, van Verordening (EU) 1178/2011 beschikt omdat hij reeds een typebevoegdverklaring Airbus 320 had, aangezien artikel 4bis van Verordening (EU) 1178/2011 ook van toepassing is op aanvragen voor een hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring voor de Airbus 320.
6.2
Verweerder was niet gehouden FCL.725, onder d, van bijlage 1 bij Verordening (EU) 1178/2011 toe te passen in het geval van eiser. Op grond van deze bepaling worden kandidaten die al houder zijn van een vliegbrevet voor een luchtvaartuigtype en die bevoegd zijn voor vluchtuitvoeringen met één of meerdere piloten, geacht reeds te hebben voldaan aan de theorie-eisen wanneer zij een aanvraag indienen om de bevoegdheden voor de andere vorm van vluchtuitvoering op hetzelfde luchtvaartuigtype toe te voegen aan hun bevoegdheden. Deze situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaag niet, reeds omdat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de situatie van de door hem genoemde collega’s op de relevante punten gelijk is aan zijn situatie.
6.3
Ook het betoog van eiser dat verweerder de einddatum van de IR op 30 november 2020 had moeten stellen omdat de einddatum waarop voor de verlenging van de IR geen PBN-bevoegdheden zijn vereist vanwege de coronapandemie is verlengd naar 25 april 2021, slaagt niet. Deze uitzondering is door verweerder aangenomen op 8 mei 2020. Dat is na het primaire besluit. Zoals verweerder heeft gesteld en door eiser niet is betwist, heeft eiser voor het eerst kenbaar gemaakt dat hij meende dat de einddatum van de IR op 30 november 2020 gesteld moest worden tijdens de hoorzitting in bezwaar op 8 februari 2021. Op dat moment waren het vliegbrevet en de IR van eiser, ook als die op 30 november 2020 was gesteld, reeds verlopen. Eiser kon daarom niet meer in aanmerking komen voor verder uitstel.
6.4
De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat verweerder heeft nagelaten de examinator juist te instrueren en dat eiser daardoor zijn PBN-bekwaamheid niet aan heeft kunnen tonen. Zoals verweerder – kort samengevat – uiteen heeft gezet, is het aan een kandidaat om samen met zijn examinator te bezien welke proeve van bekwaamheid moet worden afgelegd aan de hand van het zogenaamde ‘Examiner Differences Document’. Dit wordt vervolgens met een door verweerder vastgesteld formulier aan verweerder gecommuniceerd, waarna verweerder de examinator informeert over de te gebruiken formulieren. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder hierin een fout heeft gemaakt. Dat is ook niet door eiser verder onderbouwd. Het betoog slaagt niet.
6.5
De rechtbank is niet gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Wettelijk kader

Verordening (EU) 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Verordening 1178/2011)
Artikel 4 bis Bevoegdverklaring voor instrumentvliegen met prestatiegebaseerde navigatie 1. Piloten mogen alleen volgens procedures voor prestatiegebaseerde navigatie („PBN”) vliegen nadat zij PBN-bevoegdheden hebben verkregen die in hun bevoegdverklaring voor instrumentvliegen („IR”) zijn opgenomen.
2. Aan een piloot worden PBN-bevoegdheden verleend als hij of zij aan alle volgende eisen voldoet:
a. a) de piloot heeft met succes een opleidingscursus voor theoriekennis, met inbegrip van PBN, voltooid overeenkomstig FCL.615 van bijlage I (deel-FCL);
b) de piloot heeft met succes een vliegopleiding, met inbegrip van PBN, voltooid overeenkomstig FCL.615 van bijlage I (deel-FCL);
c) de piloot heeft met succes een vaardigheidstest overeenkomstig aanhangsel 7 van bijlage I (deel-FCL) afgelegd of een vaardigheidstest of bekwaamheidsproef overeenkomstig aanhangsel 9 van bijlage I (deel-FCL) afgelegd.
3. Aan de voorwaarden van lid 2, onder a) en b), wordt geacht te zijn voldaan als de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de verworven bekwaamheid, door opleiding of door vertrouwdheid met PBN-operaties, gelijkwaardig is aan de bekwaamheid die door de onder a) en b) genoemde cursussen wordt verkregen, en de piloot dergelijke bekwaamheid tot tevredenheid van de examinator aantoont tijdens de onder c) genoemde bekwaamheidsproef of vaardigheidstest.
4. Nadat de piloot de onder c) genoemde vaardigheidstest of bekwaamheidsproef heeft afgelegd, wordt in zijn logboek of in een gelijkwaardig document opgenomen dat hij zijn PBN-bekwaamheid met succes heeft aangetoond, ondertekend door de examinator die de test of proef heeft afgenomen.
5. IR-piloten zonder PBN-bevoegdheden mogen alleen routes vliegen en naderingen uitvoeren waarvoor geen PBN-bevoegdheden zijn vereist; tot en met 25 augustus 2020 zijn voor de verlenging van hun IR geen PBN-bevoegdheden vereist. Na die datum zijn voor elke IR PBN-bevoegdheden vereist.
Bijlage 1
FCL.615 IR — Theoriekennis en vlieginstructie
a. a) Cursus
Kandidaten voor een IR moeten een theorieopleiding en vlieginstructie bij een ATO hebben voltooid. Deze cursus moet:
(1) een geïntegreerde opleidingscursus zijn met inbegrip van opleiding voor de IR in overeenstemming met aanhangsel 3 bij deze bijlage (Deel-FCL); of
(2) een modulaire cursus zijn in overeenstemming met aanhangsel 6 bij deze bijlage (Deel-FCL).
b) Examen
Kandidaten moeten blijk geven van een niveau van theoriekennis dat passend is voor de toegekende bevoegdheden met betrekking tot de volgende onderwerpen:
(1) luchtvaartwetgeving;
(2) algemene kennis van het luchtvaartuig — instrumenten;
(3) vluchtplanning en vluchtvoortgangscontrole;
(4) menselijke prestaties;
(5) meteorologie;
(6) radionavigatie; en
(7) communicatie.
FCL.725 Eisen voor de afgifte van klasse- en typebevoegdverklaringen
a. a) Opleidingscursus. Een kandidaat voor een klasse- of typebevoegdverklaring moet een opleidingscursus voltooien aan een ATO. Een kandidaat voor een klassebevoegdverklaring voor eenmotorige zuigervliegtuigen zonder groot prestatievermogen, een klassebevoegdverklaring voor TMG's of een typebevoegdverklaring voor eenmotorige helikopers als bedoeld in DTO.GEN.110, onder a), 2), c), van bijlage VIII (Deel-DTO), mag de opleiding aan een DTO voltooien. De opleidingscursus voor een typebevoegdverklaring moet de verplichte opleidingselementen bevatten voor het relevante type zoals gedefinieerd in de gegevens voor operationele geschiktheid die zijn bepaald in overeenstemming met bijlage I (Deel-21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012.
b) Theorie-examen. De kandidaat voor een klasse- of typebevoegdverklaring moet slagen voor een theorie-examen georganiseerd door de ATO om aan te tonen dat hij over de theoriekennis beschikt, vereist voor de veilige bediening van het toepasselijke type of de toepasselijke klasse van luchtvaartuig.
1) Voor meerpiloot-gecertificeerde luchtvaartuigen moet het theorie-examen ten minste 100 meerkeuzevragen bevatten, naar behoren verdeeld over de hoofdonderwerpen van de syllabus.
2) Voor meermotorige, voor één piloot gecertificeerde luchtvaartuigen moet het theorie-examen schriftelijk zijn en het aantal meerkeuzevragen afhangen van de complexiteit van het luchtvaartuig.
3) Voor éénmotorige luchtvaartuigen wordt het theorie-examen mondeling afgelegd ten overstaan van de examinator tijdens de vaardigheidstest om te bepalen of men al dan niet voldoende kennisniveau heeft verworven.
4) Voor éénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen die zijn geclassificeerd als vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen moet het theorie-examen schriftelijk zijn en ten minste 100 meerkeuzevragen bevatten, naar behoren verdeeld over de onderwerpen van de syllabus.
5) Voor éénpilootgecertificeerde éénmotorige en éénpilootgecertificeerde meermotorige luchtvaartuigen (zee), betreft het een schriftelijk examen dat uit minstens 30 meerkeuzevragen bestaat.
c) Vaardigheidstest. Een kandidaat voor een klasse- of typebevoegdverklaring moet slagen voor een vaardigheidstest in overeenstemming met aanhangsel 9 van onderhavig deel om aan te tonen dat hij over het vereiste vaardigheidsniveau beschikt voor een veilige vluchtuitvoering in de toepasselijke klasse of het toepasselijke type luchtvaartuig.
De kandidaat moet een voldoende halen voor de vaardigheidstest binnen een periode van zes maanden na het begin van de opleidingscursus voor klasse- of typebevoegdverklaring en binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de aanvraag voor de afgifte van de klasse- of typebevoegdverklaring.
d) Een kandidaat die al houder is van een typebevoegdverklaring voor een luchtvaartuigtype en die bevoegd is voor vluchtuitvoeringen met één of meerdere piloten, worden geacht reeds te hebben voldaan aan de theorie-eisen wanneer hij een aanvraag indient om de bevoegdheden voor de andere vorm van vluchtuitvoering op hetzelfde luchtvaartuigtype toe te voegen aan hun bevoegdheden. Een dergelijke kandidaat moet voor de andere vluchtuitvoeringen een aanvullende vliegopleiding voltooien bij een ATO of een AOC-houder die door de bevoegde autoriteit specifiek is gemachtigd om dergelijke opleidingen te verstrekken. De vluchtuitvoering moet op het bevoegdheidsbewijs worden ingeschreven.
e) Niettegenstaande de bovenstaande paragrafen hebben bestuurders die houder zijn van een bevoegdverklaring voor testvluchten, afgegeven in overeenstemming met FCL.820, die betrokken waren bij de ontwikkeling, certificering of productietestvluchten van een luchtvaarttype en ofwel 50 uur totale vliegtijd of 10 uur vliegtijd als PIC tijdens testvluchten hebben gevlogen in dat type, het recht om een aanvraag in te dienen voor de afgifte van de relevante typebevoegdverklaring, op voorwaarde dat ze voldoen aan de ervaringseisen en de toelatingseisen voor de afgifte van die typebevoegdverklaring zoals bepaald in dit subdeel voor de relevante luchtvaartuigcategorie.
f) Kandidaten voor een klassebevoegdverklaring voor TMG’s die ook houder zijn van een SPL in overeenstemming met bijlage III (deel SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met inbegrip van de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen, krijgen volledige vrijstelling van de vereisten onder a), b) en c).