ECLI:NL:RBDHA:2022:7940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Palestijns Iraaks gezin afgewezen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar rechtbank vernietigt besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Palestijns Iraaks gezin. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen van de eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, met de conclusie dat hun asielrelaas ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de verklaringen van de eisers ten onrechte als summier, vaag of inconsistent heeft aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die staatloos zijn en van Palestijnse Iraakse afkomst, een plausibel asielrelaas hebben gepresenteerd dat verband houdt met bedreigingen door een directeur en milities in Irak.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat deze binnen acht weken nieuwe besluiten moet nemen, waarbij ook de asielstatus van familieleden van eisers in andere Europese landen in overweging moet worden genomen. Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.518,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.11045
V-nummers: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op 15 augustus 1975, eiser

[eiseres] ,

geboren op 23 februari 1987, eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1]

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum 2]
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Veenstra).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 14 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Op 9 juli 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [de persoon 1] , tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eisers vormen een gezin, zijn van Palestijns Iraakse afkomst en zijn staatloos. Het asielrelaas van eiseres en dat van de dochters houdt verband met het asielrelaas van eiser. Hij heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft in Irak gewoond tot 2007. Hij is op 14 juli 2007 vanwege zijn Palestijnse afkomst bedreigd door [de persoon 2] , de toenmalige [functie] van het [bedrijf 1] , waar eiser werkzaam was. De volgende dag is eiser gebeld door een collega die hem aanraadde niet naar het [bedrijf 1] te komen, omdat daar milities voor de deur stonden. Eiser vreesde dat zij hem zochten en is toen ondergedoken bij zijn tante. Drie gemaskerde mannen van een militie zijn op 15 en 16 juli 2007 bij eisers familie langsgegaan en hebben het huis doorzocht, op zoek naar eiser. Op 3 september 2007 heeft eiser Irak verlaten en is hij naar de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) vertrokken. Op 17 september 2009 is eisers echtgenote ook naar de VAE gekomen. Tijdens het verblijf aldaar hebben zij twee dochters gekregen. Het gezin is tot 1 januari 2018 in de VAE gebleven. Omdat eiser in de VAE geen werk meer had kon hij daar niet blijven en is hij via Turkije Nederland ingereisd op 29 juli 2019. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak gedood te worden door de milities, omdat [de persoon 2] hem nog steeds kwaad wil doen en omdat hij als Palestijn, die voor de Amerikanen gewerkt zou hebben, gevaar loopt.
Standpunten partijen
2.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
Bedreiging door [de persoon 2] en milities (Irak).
2.2
Verweerder volgt de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser (element a). De verklaringen van eiser over de bedreiging door [de persoon 2] en milities in Irak (element b) worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Daarom kan eiser volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade. Voor wat betreft de aanvragen van eiseres en de minderjarige dochters verwijst verweerder naar de overwegingen in het bestreden besluit ten aanzien van eiser.
3. In beroep hebben eisers het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiser bespreken.
Beoordeling rechtbank
4.1
De rechtbank overweegt allereerst dat de geloofwaardigheidsbeoordeling als zodanig niet betekent dat de er geconcludeerd moet worden tot een bewezenverklaring van het feitenbestand voor wat betreft eisers asielrelaas, maar dat moet worden beoordeeld of het relaas van eiser een mogelijke en daarmee plausibele uitleg kan zijn. Ook is relevant dat onbetwist is dat eiser enige jaren heeft gewerkt als IT-medewerker bij het [bedrijf 1] in Irak. Hij werkte daar in een team van veertien mensen, en heeft van de ene op de andere dag aanleiding gezien en besloten om zijn baan en daarmee zijn middelen van bestaan, zijn vrouw met wie hij net getrouwd was en zijn zieke ouders achter te laten en abrupt naar de VAE te vertrekken. De rechtbank overweegt dat dit perspectief mede relevant is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser ten onrechte heeft aangemerkt als summier, vaag of inconsistent en daarom ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerders standpunt dat het aannemelijk is dat [de persoon 2] , de directeur van het [bedrijf 1] , al eerder wist van eisers Palestijnse achtergrond, is niet meer dan een aanname. De rechtbank is het met eiser eens dat [de persoon 2] niet alles van zijn personeel hoeft te weten en er geen aanknopingspunt is dat hij het gehele personeelsbestand voor zijn indiensttreding heeft gescreend. Ook hoeft de omstandigheid dat eiser woonachtig was in een Palestijns wooncomplex, niet per definitie te betekenen dat eisers Palestijnse origine hierdoor bij [de persoon 2] bekend was. Dat geldt te meer nu eiser al in dienst was van het [bedrijf 1] voordat [de persoon 2] daar als directeur aantrad. Het is ook geen vaststaand gegeven dat alle personeelsgegevens weer worden nagelopen op het moment dat iemand, zoals eiser, een vast contract krijgt. Verder acht de rechtbank het met eiser niet onaannemelijk dat niemand wist van eisers Palestijnse afkomst, aangezien hij altijd zijn werkpasje toonde om zich te identificeren en hij vloeiend Irakees-Arabisch spreekt. Ook is het niet onaannemelijk dat alleen de personeels- of salarisafdeling van het [bedrijf 1] af wist van eisers Palestijnse afkomst en dat dit via eisers collega Mazam bekend is geworden bij [de persoon 2] .
4.3
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser een plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij het gesprek met [de persoon 2] , waarin hij zei dat eiser andere collega’s moest gaan inwerken en hij de plaats innam van een Irakees, als een bedreiging heeft opgevat. Hij kon dit immers zien als een mededeling van zijn leidinggevende gericht op een beoogd vertrek of verwijdering uit het personeelsbestand. Eisers latere uitbereiding in het nader gehoor dat [de persoon 2] ’s uitlatingen inhielden dat hij milities op eiser zou af sturen, laat juist zien welke interpretatie eiser daaraan gaf. In dit kader heeft verweerder ook onvoldoende gewicht gehecht aan de voorkennis die eiser had, namelijk dat [de persoon 2] was aangesloten bij de Dawapartij en dat er eerder bij het [bedrijf 2] een soortgelijk incident met milities had plaatsgevonden. Ook is eisers interpretatie van het gesprek met [de persoon 2] in lijn met eisers verklaringen dat hij de dag na de bedreiging van [de persoon 2] overtuigd is geraakt van [de persoon 2] ’s bedreiging, omdat hij gebeld werd dat er milities op het [bedrijf 1] aanwezig waren en dat hij later van zijn ouders te horen kreeg dat er ook milities bij zijn ouderlijk huis binnen waren geweest. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser tekort is geschoten in het leggen van een link tussen zijn gesprek met [de persoon 2] en de gebeurtenissen met de milities. Er heeft immers een aaneenschakeling van gebeurtenissen plaatsgevonden, waaronder het alarmerende telefoongesprek van een collega over de aanwezigheid van milities op het [bedrijf 1] , die eiser in de gegeven omstandigheden heeft kunnen opvatten als onderling gerelateerd. De rechtbank herhaalt in dit kader echter dat onbetwist is dat eiser tot de dramatische beslissing is gekomen om Irak, en daarmee zijn baan, vrouw en ouders, abrupt en zonder enig perspectief op de toekomst te verlaten. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat het de combinatie van omstandigheden en gebeurtenissen is geweest die eiser hiertoe heeft gebracht.
4.4
Verder acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over de gemaskerde mannen die bij zijn ouderlijk huis zijn langs geweest, onvoldoende overtuigend. Het is immers aannemelijk dat de komst van gemaskerde mannen een zodanige stressvolle situatie heeft teweeggebracht bij eisers ouders en vrouw dat zij geen helder beeld van de gebeurtenis meer voor ogen hebben. Dat eisers opleidingsniveau bovengemiddeld is, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat van hem verwacht mocht worden dat hij hierover in meer detail zou kunnen verklaren. Eiser was zelf namelijk niet aanwezig toen de milities bij zijn ouderlijk huis langs kwamen. Hij heeft het van zijn familie moeten horen. Bovendien is relevant dat eiser zijn ouders hier niet meer over heeft gesproken, nu hij eerst is vertrokken naar de VAE en er geen directe aanleiding was om de details van de gebeurtenissen boven te halen, omdat de komst van de milities als zodanig al voldoende overtuigend en risicovol was. Bovendien is het nu niet meer mogelijk zijn ouders hiernaar te vragen omdat zij beiden zijn overleden.
4.5
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn verborgen Palestijnse afkomst, de bedreiging van [de persoon 2] en de gebeurtenissen met de milities onvoldoende heeft gerelateerd aan relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren, zoals landeninformatie. Uit de landeninformatie waar eiser naar heeft verwezen blijkt immers onder meer dat de situatie voor soennitische Palestijnen in Irak na de val van Saddam Hoessein bedreigend was, zij over het algemeen haatdragend en discriminatoir behandeld werden en dat zij slachtoffer zijn geworden van wraakacties door milities, omdat zij onder het regime van Saddam Hoessein een voorkeursbehandeling zouden hebben genoten.
5. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder de aanvragen van eisers onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij kan tevens worden betrokken op welke gronden de familieleden van eisers een asielstatus hebben verkregen in Denemarken, Zweden en Finland. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, in aanwezigheid van mr.V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.