ECLI:NL:RBDHA:2022:7928
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigde F. Loogman, een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten na intrekking van zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het primaire besluit, genomen op 18 december 2019, stelde verzoeker arbeidsongeschikt op 45 tot 55% per 15 februari 2020. Na een bezwaarprocedure werd verzoeker op 22 maart 2021 50% arbeidsongeschikt geacht. Echter, in een latere beslissing op 9 mei 2022 werd vastgesteld dat verzoeker recht had op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoeker.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond te achten. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar een samenhangende zaak met zaaknummer SGR 19/6482, waarin reeds kosten voor rechtsbijstand waren toegewezen.
De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, en verzoeker wordt geadviseerd zich hiervoor tot verweerder te wenden. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.