ECLI:NL:RBDHA:2022:7928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 21/4205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigde F. Loogman, een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten na intrekking van zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het primaire besluit, genomen op 18 december 2019, stelde verzoeker arbeidsongeschikt op 45 tot 55% per 15 februari 2020. Na een bezwaarprocedure werd verzoeker op 22 maart 2021 50% arbeidsongeschikt geacht. Echter, in een latere beslissing op 9 mei 2022 werd vastgesteld dat verzoeker recht had op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoeker.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond te achten. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar een samenhangende zaak met zaaknummer SGR 19/6482, waarin reeds kosten voor rechtsbijstand waren toegewezen.

De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden, en verzoeker wordt geadviseerd zich hiervoor tot verweerder te wenden. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: F. Loogman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [B.V.] B.V. (de ex-werkgever) meegedeeld dat verzoeker per 15 februari 2020 een voorschot op zijn loonaanvullingsuitkering ingevolge de Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten krijgt omdat hij 45 tot 55% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard en meegedeeld dat verzoeker 100% arbeidsongeschikt wordt geacht per 15 februari 2020.
Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft bezwaar van de ex-werkgever alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat verzoeker 50% arbeidsongeschikt wordt geacht per 22 maart 2021.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft met het besluit van 9 mei 2022 nogmaals een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar van de ex-werkgever weer gegrond verklaard, in die zin dat het primaire besluit en het bestreden besluit worden ingetrokken en komen te vervallen. Verzoeker heeft namelijk per 15 november 2018 recht op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten. In het besluit is vermeld dat verweerder het griffierecht en de proceskosten zal vergoeden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder bij brieven van 14 juni en 6 juli 2022 in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. Verzoeker heeft in deze zaak verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank merkt deze zaak en een andere zaak van verzoeker met zaaknummer SGR 19/6482 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb (kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) beschouwd als één zaak. In de zaak met zaaknummer SGR 19/6482 heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en deze bepaald op een totaalbedrag van € 1.897,50. Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot een veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de onderhavige zaak worden afgewezen.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.