ECLI:NL:RBDHA:2022:7927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 19/6482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verzoeker had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarin werd medegedeeld dat de hoogte van zijn WIA-uitkering niet zou wijzigen, omdat zijn arbeidsgeschiktheid niet was veranderd. Na een procedure waarin deskundigenonderzoek plaatsvond, heeft het UWV op 25 april 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond werd verklaard. Verzoeker trok zijn beroep in en verzocht de rechtbank om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat het UWV aan hem tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft vervolgens op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 2.136,73, inclusief kosten voor rechtsbijstand, reiskosten en kosten voor medische informatie. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker recht heeft op vergoeding van het griffierecht van € 47,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: F. Loogman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats]

(gemachtigde: M. Bonenkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat de hoogte van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt, omdat zijn arbeidsgeschiktheid niet is gewijzigd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft 50%.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft dit nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een zienswijze ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 13 juli 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen om verzoeker te onderzoeken. Op 11 februari 2022 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen.
Verweerder heeft met het besluit van 25 april 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de WIA-uitkering van verzoeker per 28 mei 2018 en 1 oktober 2018 is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 15 november 2018 is aan verzoeker een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten toegekend.
Eiser heeft een schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek ingediend. Naar aanleiding van het besluit van 25 april 2022 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de forfaitaire vergoeding aan de gemachtigde van verzoeker, de reiskosten en de vergoeding voor de verstrekte medische informatie.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. Omdat verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de forfaitaire vergoeding aan de gemachtigde van verzoeker, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door verzoeker gemaakte kosten van rechtsbijstand. Op grond van het Bpb rekent de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1. Het totaalbedrag is daarmee € 1.897,50. De rechtbank merkt deze zaak en een andere zaak van verzoeker met zaaknummer SGR 21/4025 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb (kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) beschouwd als één zaak. De rechtbank zal daarom de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de onderhavige zaak toewijzen en in de andere ingetrokken samenhangende zaak afwijzen.
5. Op grond van artikel 11 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komen reiskosten in bezwaar voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft een bedrag van € 26,- opgegeven op het proceskostenformulier. Hoewel dit bedrag niet is gespecificeerd of met stukken onderbouwd, heeft verweerder ingestemd met veroordeling in deze reiskosten. De rechtbank zal dit bedrag derhalve toewijzen.
6. Verzoeker heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaars. Uit de factuur van het St. Antonius ziekenhuis van 9 maart 2020 volgt een totaalbedrag van € 104,75 inclusief btw. Uit de factuur van het Maastricht UMC+ van 6 april 2021 volgt een totaalbedrag van € 108,48 inclusief btw. Verweerder heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de vergoeding voor de verstrekte medische informatie. Het bedrag van in totaal € 213,23 inclusief btw komt voor toewijzing in aanmerking.
7. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 2.136,73.
8. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.
9. De rechtbank merkt tot slot nog op dat eiser in zijn schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek heeft verzocht aan de rechtbank om een oordeel te geven over het feit dat door de deskundige niet het gehele deskundigenrapport aan hem is toegezonden ter inzage en correctie. Aangezien het beroep is ingetrokken, komt de rechtbank niet toe aan het geven van een oordeel hierover.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.136,73.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.