Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Op 23 juli 2020 heeft eiser een eerste asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat Spanje hiervoor verantwoordelijk is. Dit besluit staat in rechte vast.Omdat eiser niet tijdig aan Spanje is overgedragen, is Nederland alsnog verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eiser is daarom in de gelegenheid gesteld opnieuw een asielaanvraag in te dienen, waarvan hij op 25 maart 2022 gebruik heeft gemaakt.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Marokko als homoseksueel wordt gezien omdat hij zich aantrokken voelt tot (transgender) vrouwen. Eiser was in maart 2020 met zijn echtgenote op vakantie in Maastricht. Tijdens deze vakantie kreeg eiser ruzie met zijn echtgenote nadat zij op de telefoon van eiser een seksueel getint bericht van een transseksuele vrouw aan hem heeft gezien. Eiser en zijn echtgenote zijn om die reden uit elkaar gegaan. Naar aanleiding van de ruzie heeft eisers echtgenote aan kennissen en familie in Marokko verteld dat eiser homoseksueel is. Ook voor eisers vertrek uit Marokko deed over hem al het gerucht de ronde dat hij op mannen valt, maar door toedoen van zijn echtgenote hebben de roddels nu ook zijn familie bereikt. Omdat homoseksualiteit in zijn land is verboden, vreest eiser voor problemen bij terugkeer naar Marokko. Eiser stelt verder dat een reeds bestaand conflict uit 1986 met mensensmokkelaars is opgelaaid sinds eisers verblijf in de asielopvang in Nederland, waardoor hij problemen heeft ondervonden en deze bij terugkeer naar Marokko opnieuw zal ondervinden.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. toegedichte homoseksualiteit;
3. problemen met smokkelaars.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht het onder 1 genoemde element geloofwaardig maar volgt eisers verklaringen over de onder 2 en 3 genoemde elementen niet. Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem niet veilig is.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, en daarmee in strijd met de artikelen 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft niet kunnen tegenwerpen dat eiser zich niet tijdig heeft gemeld om asiel aan te vragen. Ook kan niet worden tegengeworpen dat eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Eiser kan het bericht van de transseksuele vrouw waar zijn echtgenote destijds kennis van heeft genomen niet overleggen, maar hij heeft in beroep wel schermafdrukken overgelegd van contact met (transseksuele) vrouwen van 28 september 2021. Het is voorts niet reëel om een schriftelijke onderbouwing te vragen van mondelinge roddels over eisers geaardheid in Marokko. Verder kan niet worden tegengeworpen dat de verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn met die van zijn echtgenote. Eiser en zijn gemachtigde beschikken immers niet over het rapport van gehoor van eisers echtgenote nu zij feitelijk zijn gescheiden. Beide asielprocedures worden gescheiden behandeld, zij leven gescheiden en eiser en zijn echtgenote worden door verschillende gemachtigden bijgestaan. Eiser heeft dan ook geen inzage in het dossier van zijn echtgenote. De inhoud is daarom niet controleerbaar. Voorts had verweerder de gestelde problemen met mensensmokkelaars moeten toetsen op geloofwaardigheid. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Tot slot voert eiser aan dat zijn aanvraag ten onrechte is afgedaan als kennelijk ongegrond waardoor verweerder ook ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het geloofwaardigheidsoordeel
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eisers echtgenote in haar gehoor geen melding heeft gemaakt van contact tussen eiser en een transseksueel. De ruzie tussen haar en eiser ging volgens die verklaring uitsluitend over het feit dat eiser was vreemdgegaan. De rechtbank is echter met eiser van oordeel dat de (andersluidende) verklaringen van eisers echtgenote niet aan hem mogen worden tegengeworpen. Verweerder heeft de beginselen van
fair playen
equality of armsgeschonden door de verklaringen van eisers echtgenote wel in de beoordeling te betrekken, maar deze niet aan eiser ter beschikking te stellen, ook niet nadat eiser in de zienswijze over het ontbreken van deze verklaringen had geklaagd. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat privacyoverwegingen aan het overleggen van stukken van derden in de weg hebben gestaan. Dit standpunt is echter niet onderbouwd. In dat verband is bovendien niet duidelijk geworden waarom verweerder het gehoor van eisers echtgenote wel zou mogen parafraseren, maar de relevante passages zelf niet in het geding mag brengen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiser is door dit gebrek namelijk niet in zijn belangen geschaad, nu, zoals hierna zal blijken, verweerder ook zonder de verklaringen van eisers echtgenote tot de conclusie heeft kunnen komen dat eisers verklaringen over de toegedichte homoseksualiteit in Marokko niet geloofwaardig zijn. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan het aanbod van verweerder ter zitting om de relevante passsages uit het gehoor alsnog aan de rechtbank te verstrekken.
7. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn (mogelijke) problemen in Marokko vanwege de aan hem toegedichte seksuele geaardheid niet geloofwaardig zijn. In dat verband heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat hij als toerist naar Nederland is gekomen, dat hij aanvankelijk niet de intentie had om asiel aan te vragen, maar dat hij dit pas heeft gedaan nadat hij problemen kreeg met zijn echtgenote, hij vervolgens nergens naartoe kon en alles dicht was vanwege corona, en hij op advies van iemand die hij in Amsterdam tegenkwam asiel heeft aangevraagd.Verweerder heeft daaraan niet ten onrechte de conclusie verbonden dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen voor zover eiser stelt dat er al voor zijn komst naar Nederland problemen waren vanwege roddels in Marokko over zijn seksuele geaardheid. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de ruzie met zijn echtgenote, volgens eisers verklaringen, al in maart 2020 ontstond, terwijl eiser zich pas op 23 juli 2020 heeft gemeld om asiel aan te vragen. Daaruit blijkt niet dat eiser in nood verkeerde en onmiddellijk bescherming nodig had. Dat verweerder hier in zijn beslissing op de aanvraag van 23 juli 2020 geen overwegingen aan heeft gewijd, is niet relevant. Die beslissing werd immers genomen in het kader van de Dublinprocedure waarbij een inhoudelijke beoordeling van eisers asielrelaas achterwege is gebleven. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eiser dit onderdeel van zijn relaas niet heeft onderbouwd. Eiser heeft het bericht dat de aanleiding vormde voor de ruzie en de breuk met zijn echtgenote niet in het geding gebracht. De chatberichten die eiser in beroep heeft overgelegd zijn van 28 september 2021 en daarmee van ruim na het gestelde conflict, en missen daarom betekenis. Ook heeft eiser niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zijn familie- en kennissenkring dan wel de autoriteiten in Marokko op de hoogte zijn van het feit dat hij (ook) op transseksuelen valt en dat hij daardoor bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege toegedichte homoseksualiteit. Dat roddels zich naar hun aard mondeling verspreiden neemt niet weg dat eiser niet heeft kunnen uitleggen hoe hij te weten is gekomen dat deze roddels bestaan, wat deze precies inhouden en hoe ze bij terugkeer tot problemen kunnen leiden.
8. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat verweerder zijn verklaringen over het gestelde conflict met de mensensmokkelaars niet op geloofwaardigheid heeft getoetst. Verweerder heeft in het voornemen immers gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen op dit punt niet geloofwaardig zijn, waarbij verweerder er onder meer op heeft gewezen dat eiser vaag en onsamenhangend heeft verklaard. Nu eiser dat oordeel in beroep niet heeft bestreden, heeft verweerder zich reeds daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over deze problemen niet geloofwaardig zijn.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrond
10. Bij de meest recente herbeoordeling is de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst ongewijzigd voortgezet.Daardoor geldt het algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Eiser stelt dat hij onder een van de in het beleid aangewezen uitzonderingscategorieën valt als gevolg van de aan hem toegedichte homoseksualiteit. Uit wat hiervoor is overwogen volgt echter dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser daar niet geloofwaardig over heeft verklaard. Ook in wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat Marokko voor eiser persoonlijk niet veilig is. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid onder b van de Vw. Op grond van artikel 62 tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw heeft verweerder daarom een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden. Daarnaast heeft verweerder, gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, terecht een inreisverbod tegen eiser uitgevaardigd.
11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. In het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).