ECLI:NL:RBDHA:2022:7897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/6804 (beroep) en AWB 21/6805 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van verbroken huwelijk en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser uit Marokko tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats op basis van de stelling dat de relatie tussen eiser en zijn referente, met wie hij in Nederland verbleef, feitelijk was verbroken. Eiser had een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid, maar na een melding van de referente dat de relatie was verbroken, heeft de staatssecretaris de vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de melding van de referente, waarin zij aangeeft dat de relatie op 30 oktober 2020 is verbroken, niet is betwist door eiser met bewijsstukken. Eiser stelde dat de huwelijksrelatie op dat moment nog niet verbroken was en dat er slechts sprake was van huwelijksproblemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig heeft uitgevoerd, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM was, omdat de staatssecretaris de belangen van eiser in de afweging had betrokken en voldoende gemotiveerd had waarom de belangenafweging in zijn nadeel uitviel.

Het verzoek om voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6804 (beroep) en AWB 21/6805 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 19 juli 2022 in de zaken tussen

[eiser] , uit Marokko, eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ van eiser ingetrokken vanaf 30 oktober 2020.
Bij besluit van 12 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (AWB 21/6804) ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening (AWB 21/6805) ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder was, met voorafgaand bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser is met ingang van 28 mei 2019 in bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente] ’ (referente). Op 22 december 2022 heeft referente een meldingsformulier aan verweerder toegezonden, waarin zij aangeeft dat de relatie met eiser is verbroken met ingang van 30 oktober 2022. Daarnaast geeft referente aan dat ze niet meer met eiser samenwoont.
2. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij sinds 30 oktober 2020 niet meer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend. Van bijzondere omstandigheden of een schending van artikel 8 van het EVRM [1] is niet gebleken. Het gevolg is dat eiser het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten, omdat aan hem op 19 april 2021 een terugkeerbesluit is opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken per 30 oktober 2020. De huwelijksrelatie was op die datum nog niet verbroken. Eiser woonde nog met referente samen en er was hooguit sprake van huwelijksproblemen. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekking verblijfsvergunning
4. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [2] Verweerder neemt aan dat de gezinsband is verbroken, als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent feitelijk of juridisch is verbroken. [3]
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. Uit de melding van referente blijkt dat de relatie tussen eiser en referente op 30 oktober 2020 is verbroken. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat er vanaf 30 oktober 2020 nog feitelijk invulling wordt gegeven aan het huwelijk met referente. Daarnaast zijn er geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van deze mededeling of dat de inhoud van deze mededeling is achterhaald. Het op zitting ingenomen standpunt dat getwijfeld kan worden aan de juistheid van de melding omdat referente psychische problemen heeft slaagt daarom niet. Dat eiser pas op 30 december 2020 is uitgeschreven uit de BRP [4] is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook het feit dat er geen echtscheidingsprocedure loopt doet aan het voorgaande niet af, nu dat alleen betrekking heeft op de juridische band.
Artikel 8 van het EVRM
5. Voor zover eiser betoogt dat sprake is van een schending van zijn privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde omstandigheden in bezwaar kenbaar in de belangenafweging betrokken en heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de banden van eiser met zijn land van herkomst sterk zijn. Eiser heeft langdurig in Marokko gewoond en verblijft pas sinds 2019 in Nederland. Het is daarom aannemelijk dat eiser zich opnieuw in Marokko kan vestigen en zijn privéleven kan opbouwen. De rechtbank is, gezien de door verweerder gegeven motivering, van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot die uitkomst heeft kunnen komen.
5.1.
Op zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser een baan heeft en dat inmiddels sprake is van een nieuwe relatie met een andere vrouw. Aangezien deze omstandigheden pas op voor het eerst op zitting zijn aangevoerd leiden deze, zonder nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel. Bovendien zijn dit omstandigheden die verweerder niet bij zijn belangenafweging heeft kunnen betrekken.
Hoorplicht
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden van het bezwaar van eiser, mocht verweerder afzien van het horen van eiser.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [5]
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 19 en artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie paragraaf B7/3.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Basisregistratie Personen.
5.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.