ECLI:NL:RBDHA:2022:7897
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning op basis van verbroken huwelijk en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser uit Marokko tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats op basis van de stelling dat de relatie tussen eiser en zijn referente, met wie hij in Nederland verbleef, feitelijk was verbroken. Eiser had een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid, maar na een melding van de referente dat de relatie was verbroken, heeft de staatssecretaris de vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de melding van de referente, waarin zij aangeeft dat de relatie op 30 oktober 2020 is verbroken, niet is betwist door eiser met bewijsstukken. Eiser stelde dat de huwelijksrelatie op dat moment nog niet verbroken was en dat er slechts sprake was van huwelijksproblemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig heeft uitgevoerd, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM was, omdat de staatssecretaris de belangen van eiser in de afweging had betrokken en voldoende gemotiveerd had waarom de belangenafweging in zijn nadeel uitviel.
Het verzoek om voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.