ECLI:NL:RBDHA:2022:7896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Guinee-Bissause eiser op grond van onvoldoende geloofwaardige vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Guinee-Bissau. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard, omdat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk werd geacht. De eiser, geboren in 1998, stelde dat hij vanwege zijn etniciteit en de moord op zijn vader door de regering van Guinee-Bissau te vrezen had voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de dood van zijn vader geloofwaardig waren, maar dat de vrees voor vervolging op basis van de moord op zijn moeder en zijn etniciteit niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Guinee-Bissau een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank heeft de moord op de moeder van de eiser ongeloofwaardig geacht, omdat de eiser niet met een heldere verklaring kon onderbouwen hoe hij aan deze informatie was gekomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij persoonlijk problemen heeft ondervonden vanwege zijn etniciteit. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.