Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 13 januari 2022 is eiser door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) overgenomen uit strafrechtelijke detentie en opgehouden voor onderzoek. Op diezelfde dag is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er concrete aanwijzingen zijn voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser stelt dat hij minderjarig is en dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat eiser meerderjarig is. Verweerder baseert zich daarvoor ten onrechte op documenten met betrekking tot de asielprocedure van eiser in Frankrijk die als screenshots op zijn telefoon zijn aangetroffen. Verweerder heeft ten onrechte geen eigen onderzoek verricht naar de leeftijdsregistratie van eiser in Frankrijk en Slowakije. Verweerder heeft voorts ten onrechte geen leeftijdsschouw uitgevoerd. Tot slot wijst eiser erop dat hij bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 januari 2022 onder de tijdelijke voogdij van Stichting Nidos is geplaatst.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij oplegging van de maatregel terecht van de meerderjarigheid van eiser is uitgegaan. Uit de screenshots die in de mobiele telefoon van eiser zijn aangetroffen blijkt namelijk dat eiser in Frankrijk asiel heeft aangevraagd en daarbij als geboortedatum 26 februari 2000 heeft opgegeven. Eiser heeft dat in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ook bevestigd. Zodoende twijfelt verweerder er niet aan dat eiser meerderjarig is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser bij zijn aanmelding in Nederland als geboortedatum [geboortedatum] heeft opgegeven. Volgens deze geboortedatum is eiser minderjarig.
7. Voor zover hier van belang, is in paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeld dat bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen wordt toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn.
8. In paragraaf C1/2.1. van de Vc staat dat bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaatsvindt. Er is geen grond voor het oordeel dat deze procedure niet van toepassing is op een gestelde minderjarige asielzoeker die in bewaring wordt gesteld.
9. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat een leeftijdsschouw in het geval van eiser niet hoefde plaats te vinden, omdat aan zijn meerderjarige leeftijd niet werd getwijfeld. Eiser heeft immers zelf een minderjarige leeftijd opgegeven. Als verweerder over aanknopingspunten beschikt dat die opgave niet correct is, dient hij op grond van zijn eigen beleid een nader onderzoek in te stellen naar de opgegeven leeftijd, in eerste instantie door het verrichten van een leeftijdsschouw. Verweerder kan dan ook niet - in weerwil van de eigen opgave van de vreemdeling - een andere, meerderjarige leeftijd noteren zonder dat daaraan een onderzoek ten grondslag ligt dat verweerder in overeenstemming met de uitgangspunten van het beleid in de Vc heeft uitgevoerd. De vaststelling dat eiser beschikt over screenshots van documenten die ogenschijnlijk betrekking hebben op zijn asielprocedure in Frankrijk en de verklaringen daarover van eiser zelf, zijn in dat verband onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij, op advies van de mensensmokkelaar, in Frankrijk een valse geboortedatum heeft opgegeven, omdat hij anders als alleenstaande minderjarige tegen zijn wil in de opvang terecht zou komen. Verweerder is daar ten onrechte aan voorbij gegaan. Ook heeft verweerder in dat verband ten onrechte geen acht geslagen op het feit dat in eisers mobiele telefoon ook een screenshot is aangetroffen van een Afghaanse identiteitskaart (‘Tazkera’) op naam van eiser, die eiser volgens zijn verklaring in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling enkele dagen daarvoor van zijn vader had ontvangen. Uit de later door eiser in het geding gebrachte vertaling blijkt dat hij volgens dit document op [datum] jaar oud was.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht met welke leeftijd eiser in Frankrijk en Slowakije is geregistreerd. Uit de schriftelijke bevraging van Eurodac in het dossier blijkt immers dat eiser eerder in die landen een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van paragraaf 2.4 van werkinstructie 2018/19, die handelt over leeftijdsbepaling bij twijfel aan de gestelde minderjarigheid van een vreemdeling, wordt, indien er sprake is van een Eurodac-treffer, altijd een onderzoek opgestart in de andere lidstaat, ongeacht wat het resultaat is van de schouw. Verweerder heeft noch in het bestreden besluit, noch ter terechtzitting over het voetlicht kunnen brengen waarom daar in het geval van eiser van af is gezien.
11. De rechtbank concludeert dat het standpunt van verweerder dat eiser als meerderjarig moet worden aangemerkt onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd. De opmerking van verweerder ter zitting dat zijn handelwijze in overeenstemming is met de vaste jurisprudentie van de Afdelingleidt niet tot een ander oordeel. Dit standpunt is niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet onderzocht of, en gemotiveerd dat, zwaarwegende belangen de inbewaringstelling van eiser rechtvaardigen.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De bewaring dient te worden opgeheven met ingang van 27 januari 2022. De overige beroepsgronden behoeven om die reden geen bespreking.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor vijftien dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 1.560, bestaande uit 2 x € 130 (verblijf politiecel) en 13 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
14. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).