ECLI:NL:RBDHA:2022:7871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
SGR 20/3497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding bij bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete van € 3.448,- die hem was opgelegd op 17 juli 2018. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiser pas op 6 maart 2020 bezwaar had gemaakt, wat volgens hen te laat was en niet verschoonbaar. Eiser, die dakloos is, stelde dat hij niet op de hoogte was van de verzending van het besluit, omdat hij zijn post niet had opgehaald bij het daklozenloket. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk in verzuim was, aangezien hij een overeenkomst had getekend waarin stond dat hij zijn post minimaal eens in de twee weken moest ophalen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, en dat eiser geen inhoudelijke bezwaren meer kon indienen tegen de opgelegde boete. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 28 april 2020 om zijn bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren (bestreden besluit). Zijn bezwaar was gericht tegen het besluit van verweerder van 17 juli 2018 om hem een bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet (Pw) op te leggen van € 3.448,-. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser pas op 6 maart 2020 bezwaar heeft gemaakt en de termijnoverschrijding volgens verweerder niet verschoonbaar is.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is dakloos. Hij ontving sinds 13 februari 2017 een bijstandsuitkering op de grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande en met verlaging van 18% van de uitkering in verband met het ontbreken van woonkosten.
2.2
Bij besluit van 19 februari 2018 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering vanaf
1 maart 2018 tijdelijk stopgezet, omdat eiser niet tijdig gevraagde gegevens heeft overgelegd. Om diezelfde reden heeft verweerder bij besluit van 5 maart 2018 het recht op bijstand vanaf 1 maart 2018 opgeschort en bij besluit van 19 maart 2018 de bijstand ingetrokken vanaf 1 maart 2018.
2.3.
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 juni 2017 tot en met 28 februari 2018 herzien en een bedrag van € 6.245,46 teruggevorderd. Dit bedrag heeft verweerder verrekend met het nog uitstaande vakantiegeld van € 980,04.
2.4
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 3.448,-. Het besluit is geadresseerd aan Binckhorstlaan 119-1 te Den Haag (het daklozenloket).
2.5
Op 4 december 2019 heeft verweerder een brief gestuurd naar eiser op het adres Middenstede 19 te Den Haag. In de brief staat onder meer dat verweerder het aflossingsbedrag wil vaststellen en daarom eiser verzoekt om voor 18 december 2019 het vragenformulier retour te sturen.
2.6
Op 14 februari 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd naar eiser waarin staat geschreven dat eiser niet heeft gereageerd op de brief van 4 december 2019. Aan eiser wordt een termijn gegeven om voor 28 februari 2020 alsnog het vragenformulier ter vaststelling van de draagkracht retour te zenden.
2.7
Op 19 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 4 december 2019 en de e-mail van 14 februari 2020.
2.8.
Bij besluit van 2 maart 2020 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij dit besluit heeft verweerder een afschrift gevoegd van het besluit van 17 juli 2018.
2.9.
Op 6 maart 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 juli 2018.
2.10.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding volgens verweerder niet verschoonbaar is. Verweerder overweegt daartoe dat uit het verzendsysteem blijkt dat het besluit van 17 juli 2018 diezelfde dag is verstuurd.

Standpunten van partijen

3. Eiser voert aan dat hij niet staat ingeschreven op het daklozenloket van de gemeente Den Haag en dat hij er niet op gewezen is dat zijn post daarheen wordt gestuurd. Eiser heeft daar vanaf 27 november 2017 geen post meer opgehaald
.Eiser heeft pas op 2 maart 2020 kennisgenomen van het besluit van 17 juli 2018.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op 23 februari 2017 een informatieovereenkomst heeft getekend en daarmee heeft ingestemd met het feit dat hij minimaal éénmaal in de twee weken zijn post ophaalt bij het daklozenloket aan de Binckhorstlaan 119-1. Dat eiser deze afspraak niet nakomt is voor zijn rekening en verantwoording.

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiser betwist in het beroepschrift weliswaar dat het besluit op 17 juli 2018 is verzonden, maar heeft ter zitting de verzending van het besluit op genoemde datum en de ontvangst daarvan op het adres van het daklozenloket niet (langer) betwist. Niet in geschil is dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 juli 2018. Eiser is van mening dat hem niet kan worden verweten dat hij bij het daklozenloket de post niet heeft opgehaald en stelt dus niet in verzuim te zijn. [1]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wél in verzuim is geweest. Eiser heeft op 23 februari 2017 een intentieovereenkomst getekend, waarin staat dat hij minimaal eenmaal per twee weken zijn post moet ophalen op de Binckhorstlaan 119-1. Het was dus zijn eigen verantwoordelijkheid om dat ook daadwerkelijk te doen. Door dat niet te doen, heeft hij niet tijdig kennis genomen van het besluit van 17 juli 2018 en heeft hij daar niet tijdig bezwaar tegen gemaakt. Dit komt voor zijn risico. Dat eiser nadat hij op de hoogte is gekomen van het besluit alsnog bezwaar heeft gemaakt, geeft geen aanleiding anders te oordelen.
7. Anders dan eiser ter zitting vreesde, betekent dit niet dat hij door te laat bezwaar te maken crimineel gehandeld heeft. De rechtbank waardeert het dat eiser zijn leven op de rit probeert te krijgen. Het betekent echter wel dat verweerder zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tegen het besluit waarmee eiser een bestuurlijke boete is opgelegd, kan hij dus geen inhoudelijke bezwaren meer aanvoeren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.