Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 november 2021;
- de akte overlegging producties van [eiser], met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
- het tussenvonnis van 29 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 13 tot en met 18;
- de ambtshalve beslissing van 21 maart 2022 waarbij een plaatsopneming is bepaald op 24 maart 2022;
- de akte wijziging van eis van [eiser];
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling gehouden op 24 maart 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
de erfdienstbaarheid van voetpad om te voet, eventueel met aan en nabij de hand rijwielen, bromfietsen of kruiwagens te komen en te gaan naar de openbare weg via de loopbrug, gelegen aan de noordelijke zijde van de gemelde kadastrale percelen aanwezige watering.”
3.Het geschil
in het incident
- i) voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] vanwege de onrechtmatige ingebruikname van het deel van de schuur dat staat op de grond van [eiser];
- ii) [gedaagde] veroordeelt tot het ontruimen en ontruimt houden van het deel van de schuur dat op het perceel van [eiser] staat, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft, te maximeren op een bedrag van € 25.000,-;
- i) [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de op 21 september 2021 aan [gedaagde] toegezonden overeenkomst met Wetsland Infra terstond te ondertekenen en terstond een afschrift van de ondertekende overeenkomst aan de advocaat van [eiser] te verstrekken;
- ii) bepaalt dat, indien [gedaagde] niet voldoet aan de onder (i) bedoelde veroordeling, het vonnis in incident in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte, strekkende tot ondertekening door [gedaagde] van de overeenkomst met Westland Infra die door [gedaagde] is overgelegd als productie 3;
4.De beoordeling
in de hoofdzaak
te voetover het perceel van de ander via de loopbrug aan de noordelijke zijde van de percelen naar de openbare weg te gaan. Daarmee is de openbare weg aan de voorzijde van de woningen bedoeld, de [straatnaam 1]. De akte bevat geen aanknopingspunten voor een ruimere uitleg, zoals door [eiser] bepleit. De redelijkheid en billijkheid kunnen er naar het oordeel van de rechtbank ook niet toe leiden dat de erfdienstbaarheid zo moet worden uitgelegd dat de eigenaren van de betreffende percelen op grond van de erfdienstbaarheid ook het recht hebben om over het perceel van de ander te voet én per auto van en naar de te realiseren weg aan de achterzijde van de percelen te komen en te gaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de omschrijving van de erfdienstbaarheid specifiek is verwezen naar de [straatnaam 1]. Weliswaar was er destijds nog niet bekend dat de [straatnaam 2] zou worden aangelegd, maar zoals uit de stellingen van [eiser] volgt en partijen tijdens de zitting ook hebben bevestigd, was het destijds mogelijk om over perceel K4374 (al dan niet via nog een ander perceel) naar de schuin achter de percelen van [eiser] en [gedaagde] gelegen [straatnaam 3] te komen. Wanneer bij de vestiging van de erfdienstbaarheid beoogd was dat de eigenaren van de percelen ook via de achterzijde van de percelen toegang zouden hebben tot openbare wegen, had het voor de hand gelegen dat ofwel de woorden “via de loopbrug gelegen aan de noordelijke zijde van de gemelde kadastrale percelen aanwezige watering” waren weggelaten in de omschrijving van de erfdienstbaarheid ofwel ook een verwijzing naar de openbare weg aan de achterzijde van de percelen in de omschrijving was opgenomen. Voor het aannemen van een erfdienstbaarheid om met de auto van en naar de openbare weg te komen en te gaan bevat de akte al helemaal geen aanknopingspunten, nog daargelaten dat de vordering van [eiser] alleen ziet op een erfdienstbaarheid van voetpad.