ECLI:NL:RBDHA:2022:7827
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaarschrift door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Dit gebeurde met het bestreden besluit van 27 oktober 2021. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft hen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Aangezien partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden.
De rechtbank beoordeelt de niet-inhoudelijke beslissing op het bezwaar aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevatten. Niet in geschil is dat deze gronden ontbraken in het bezwaarschrift dat de gemachtigde van eiser indiende. Verweerder heeft daarom in een brief van 28 september 2021 gevraagd om de gronden voor 12 oktober 2021 in te dienen, maar deze zijn niet ontvangen.
De gemachtigde van eiser stelt in beroep dat de termijn voor het aanvullen van gronden ongebruikelijk, onjuist en misleidend zou zijn. De rechtbank onderschrijft dit betoog niet en stelt dat de werkwijze van verweerder niet ongebruikelijk is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.