Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres exploiteert een vissersvaartuig met aan boord pulskorinstallaties voor de vangst van vis. Pulskorvisserij is een vorm van beroepsvisserij waarbij met behulp van sleepnetten over de zeebodem vis wordt gevangen en waarbij elektriciteit wordt gebruikt. Bij deze vorm van visserij wordt de vis, anders dan bij gangbare boomkorvisserij waarbij wekkerkettingen over de bodem slepen, opgeschrikt door stroomstootjes (pulsen) die worden afgegeven via strengen van elektroden.
2. In 1998 is binnen de Europese Unie besloten om elektrisch vissen te verbieden. Dit verbod is toen opgenomen in artikel 31 van de Verordening 850/98.In 2006 is besloten deze vorm van vissen onder voorwaarden toe te staan. Met ingang van 2013 is in artikel 31bis van de Verordening 850/98 bepaald dat het vissen met elektrische stroom (pulsvissen) in bepaalde gebieden onder voorwaarden wordt toegestaan. Zo is bepaald dat per lidstaat ten hoogste 5 % van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom mag vissen (5-procent regeling).
3. Op 13 oktober 2010 heeft verweerder aan eiseres een pulstoestemming verleend voor haar vissersvaartuig [kenteken vaartuig] . Deze toestemming is verleend voor onbepaalde tijd. In totaal heeft verweerder destijds 22 pulstoestemmingen verleend aan visserijbedrijven. Eiseres maakt onderdeel uit van deze groep visserijbedrijven, die samen als groep 1 worden aangeduid.
4. Begin 2019 is een politiek akkoord gesloten over een algeheel verbod op pulsvissen. Op 16 april 2019 heeft het Europees Parlement ingestemd met de nieuwe Verordening 2019/1241.In artikel 7 van deze verordening is het algeheel verbod voor pulsvissen opgenomen. Deze verordening is op 20 juni 2019 vastgesteld en op 14 augustus 2019 in werking getreden. In Bijlage V, deel D, van deze verordening is voorzien in een overgangsperiode tot 1 juli 2021 voor de pulstoestemmingen die zijn verleend op basis van 31bis van de Verordening 850/98 (groep 1).Dat betekent dat deze groep, waar eiseres onderdeel van is, in de overgangsperiode kan blijven pulsvissen onder de voorwaarde dat het aantal vissersvaartuigen dat tegelijk met de pulskor vist, overeenkomt met 5% van de boomkottervloot.
5. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 6d, tweede lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 (hierna: het Reglement) de pulstoestemming van eiseres per 1 juli 2021 ingetrokken en de voorschriften van haar pulstoestemming, die nog geldig was in de overgangsperiode, gewijzigd. Dit besluit staat in rechte vast.
6. Met het primaire besluit heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 53, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming van eiseres nogmaals gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat eiseres in bepaalde wekenin de overgangsperiode niet mag pulsvissen.
7. Aan de wijziging heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in de overgangsperiode, gelet op de voorwaarde dat 5 % van de huidige omvang van de boomkottervloot in die periode mag pulsvissen, slechts 15 van de 22 vissersvaartuigen tegelijkertijd mogen pulsvissen. Na overleg met de visserijorganisaties VisNed en de Nederlandse Vissersbond (hierna: visserijsector) is bepaald welke vissersvaartuigen in de overgangsperiode tegelijkertijd mogen pulsvissen. Voor ieder vissersvaartuig is ook een periode vastgesteld waarin pulsvissen niet is toegestaan. In bezwaar heeft verweerder deze wijziging gehandhaafd en geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vergoeding van eventueel geleden schade in de weken waarin zij niet kon pulsvissen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht hiermee een zuiver schadebesluit op grond van het égalitébeginsel te hebben genomen.
Wat stelt eiseres in beroep?
8. Eiseres stelt dat verweerder niet de bevoegdheid had om de voorschriften van zijn pulstoestemming te wijzigen. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag. Daarnaast stelt eiseres dat sprake is geweest van onzorgvuldige besluitvorming. Verweerder heeft het traject van de verdeling van de pulsontheffingen vorm laten geven door de visserijsector. Verweerder heeft er niet op toegezien dat het verdeelschema zorgvuldig tot stand is gekomen en er voldoende naar de belangen van eiseres is gekeken. Eiseres kon zich namelijk niet in het verdeelschema vinden en had een ander, voor haar gunstiger, voorstel gedaan. Ook stelt eiseres dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het niet duidelijk is hoe de stilligweken zijn verdeeld. Daarnaast is niet duidelijk waarom grote visserijbedrijven pulstoestemmingen onderling uit mogen wisselen. Verder stelt eiseres dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. In het besluit van 3 mei 2019 is namelijk vermeld dat de ‘huidige toestemming en de daaraan verbonden voorschriften van kracht blijven tot 30 juni 2021’. Tot slot stelt eiseres dat zij recht heeft op schadevergoeding. Als gevolg daarvan heeft zij 13 weken stil moeten liggen. Voor zover sprake is van een rechtmatig genomen besluit, meent eiseres recht te hebben op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel.
Wat is het wettelijk kader?
9. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. De rechtbank begrijpt uit de door eiseres gegeven toelichting op zitting dat zij met het voeren van deze procedure beoogt schadevergoeding te krijgen. Volgens eiseres heeft verweerder het bestreden besluit niet rechtmatig kunnen nemen zonder toekenning van de door haar gevorderde schade in verband met de gebreken, die volgens haar aan het bestreden besluit kleven. Eiseres heeft desgevraagd aangegeven dat zij hiermee niet heeft beoogd een zelfstandig schadevergoedingsverzoekbij de rechtbank in te dienen. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar verzoek om nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel in het zuiver schadebesluitdeel ten onrechte is afgewezen.
11. Uit Bijlage V, deel D, van de Verordening 2019/1241 volgt dat pulsvissen gedurende de overgangsperiode, die afloopt op 30 juni 2021, onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. Eén van deze voorwaarden houdt in dat per lidstaat ten hoogste 5% van de boomkottervloot met de boomkor met de elektrische stroom mag vissen. In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen op welke wijze aan deze voorwaarde invulling moet worden gegeven. Een verordening heeft echter rechtstreekse werking en op grond van het loyaliteitsbeginselis verweerder gehouden uitvoering te geven aan de bepalingen uit een verordening, dus ook aan de bepalingen uit de Verordening 2019/1241. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ter uitvoering van de 5-procentregeling op grond van artikel 6d van het Reglement nadere voorschriften zijn verbonden aan de pulstoestemming van eiseres.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wettelijke grondslag voor het verbinden van nadere voorschriften aan de pulstoestemming worden gevonden in artikel 6d, tweede lid, van het Reglement gelezen in samenhang met artikel 53, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
13. Op grond van artikel 6c, tweede lid aanhef en onder c, van het Reglement is het verboden met een visserijvaartuig de visserij met de boomkor uit te oefenen dan wel een boomkor aan boord van een vissersvaartuig te hebben indien de boomkor voorzien is van elektroden of ander materiaal waarmee elektrovisserij kan worden uitgeoefend. Dit verbod is naar het oordeel van de rechtbank een vastlegging in de nationale wetgeving van het algeheel verbod op pulsvissen, zoals neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de Verordening 2019/1241. Op grond van artikel 6d, eerste lid, van het Reglement kan verweerder ontheffing van dit verbod verlenen en op grond van artikel 6d, tweede lid, van het Reglement voorschriften verbinden aan de ontheffing. Naar het oordeel van de rechtbank dient de pulstoestemming van eiseres te worden aangemerkt als een ontheffing van het verbod op pulsvissen. Artikel 53, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserijbepaalt onder welke voorwaarden in de overgangsperiode pulsvissen is toegestaan en dat aan een pulstoestemming nadere voorschriften kunnen worden verbonden en gewijzigd. Zo bepaalt dit artikellid dat voor het betreffende vissersvaartuig een pulstoestemming moet zijn afgegeven, dat moet worden voldaan aan de 5-procentregeling en aan de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming. Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 6d, van het Reglement en artikel 7, eerste lid, van de Verordening 2019/1241. Dat betekent dat de wettelijke grondslag voor het verbinden van nadere voorschriften aan de pulstoestemming van eiseres kan worden gevonden in artikel 6d, tweede lid, van het Reglement gelezen in samenhang met artikel 53, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling.
14. Verweerder heeft met het primaire besluit beoogd de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming van eiseres te wijzigen. In artikel 53, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij is bepaald dat de voorschriften verbonden aan een pulstoestemming kunnen worden gewijzigd. Dat betekent dat voor een wijziging van de voorschriften een grondslag kan worden gevonden in artikel 6d, tweede lid, van het Reglement gelezen in samenhang met artikel 53, vierde en vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
15. Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog dat in de wet tevens moet zijn geregeld wat de wijziging van de voorschriften precies moet inhouden. Er is immers geen enkele rechtsregel die verplicht te anticiperen op alle denkbare wijzigingen en deze in een wet vast te leggen. De verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 15 mei 2020treft verder geen doel, omdat die uitspraak ziet op de bevoegdheid tot het schorsen van een pulstoestemming. Van een dergelijke situatie is in deze zaak geen sprake.
16. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het voorgestelde verdeelschema van de visserijsector een advies betreft ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheid om de voorschriften van een pulstoestemming te wijzigen. Dit advies heeft verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat verweerder zich er niet van heeft vergewist of dit advies zorgvuldig stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt.
17. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat VisNed en de Nederlandse Vissersbond, vergelijkbaar met een vakbond voor vissers, voorafgaand aan het primaire besluit hebben aangeboden een voorstel te doen voor een verdeling ter uitvoering van de 5-procentregeling. Verweerder heeft van dit aanbod gebruik gemaakt, omdat volgens verweerder de visserijsector het beste zicht heeft op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan de 5-procentregeling. Als voorwaarde heeft verweerder gesteld dat het voorstel breed moet worden gedragen.
18. Uit de e-mail van de visserijsector van 6 juli 2020 volgt dat in overleg met de vissers uit groep 1 een schema is opgesteld waarbij er wekelijks niet meer dan 15 vaartuigen tegelijk pulsvissen. Er is, zoals volgt uit de e-mail van 4 juni 2020, nagenoeg unaniem voor deze optie gekozen en niet voor het intrekken van 7 van de 22 pulstoestemmingen. Uit de e-mail van 6 juli 2020 volgt verder dat eiseres en de andere vissers, voorafgaand aan het opstellen van het schema, opgave hebben gedaan van de weken waarin zij willen stilliggen. De voorkeuren van eiseres met betrekking tot de stilligweken zijn volledig overgenomen. Aan alle vissers is nog de gelegenheid geboden de stilligweken onderling te ruilen. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
19. Gelet op het voorgaande is het verdeelschema zorgvuldig tot stand gekomen. Dat betekent dat verweerder dit schema aan zijn besluitvorming ten grondslag kon leggen. Daartoe is redengevend dat het schema met de stilligweken breed werd gedragen en de door eiseres opgegeven voorkeursweken volledig zijn overgenomen. Dat eiseres, ondanks het doorgegeven van haar voorkeursweken, tijdens de overleggen met de visserijsector bezwaren heeft geuit tegen het verdeelschema en een ander verdeelschema had voorgesteld, doet hier niet aan af. Bovendien heeft eiseres geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar stilligweken te ruilen. De rechtbank acht dit relevant, omdat eiseres zowel in bezwaar als in beroep heeft betoogd dat haar stilligweken te kort waren om te kunnen ombouwen naar een andere visserijmethode. Daarom wordt niet ingezien dat en waarom eiseres niet heeft geprobeerd een langere aaneengesloten periode van stilligweken te krijgen. Dat de visserijsector dan wel verweerder rekening had moeten houden met het verdeelschema dat eiseres had voorgesteld, namelijk zes dagen pulsvissen en drie dagen stilliggen, volgt de rechtbank niet. Uit de door eiseres gegeven toelichting ter zitting blijkt namelijk niet dat haar voorstel met een ander verdeelschema breed werd gedragen. Nu verweerder met zijn aanpak beoogde tot een snelle en breed gedragen oplossing te komen, wat de rechtbank onder de gegeven omstandigheden redelijk acht, kon met een dergelijk voorstel geen rekening worden gehouden.
20. Van schending van het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd op welke wijze de verdeling van de stilligweken heeft plaatsgevonden. Eiseres betwist overigens niet dat bij de verdeling de door haar opgegeven voorkeursweken voor het stilliggen volledig zijn overgenomen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom het voor eiseres onduidelijk is hoe de verdeling van de stilligweken tot stand is gekomen. Aan de bespreking van de stelling dat onduidelijk is waarom grote visserijbedrijven een pulstoestemming onderling mogen ruilen, komt de rechtbank niet toe, omdat eiseres deze stelling ter zitting heeft laten vallen.
21. In de uitspraken van 29 mei 2019heeft de hoogste bestuursrechter een stappenplan uiteengezet dat wordt gehanteerd bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden gehonoreerd. Als er sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, betekent dat niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals strijd met de wet, het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om die schade, die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn, te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.
22. In het besluit van 3 mei 2019 heeft verweerder het volgende vermeld.
“Uw huidige toestemming en de overige daaraan verbonden voorschriften blijven tot en met 30 juni 2021 van kracht.”
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij met het besluit van 3 mei 2019 de toezegging heeft gedaan dat eiseres in de overgangsperiode kon blijven pulsvissen zonder dat zij een wijziging van de voorschriften van haar pulstoestemming hoefde te verwachten. De rechtbank is, mede gelet hierop, van oordeel dat met voormelde zin het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat verweerder geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming van eiseres te wijzigen tot en met de intrekkingsdatum. Verder is niet in geschil dat de toezegging aan verweerder kan worden toegerekend. Het voorgaande betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder het gewekte vertrouwen moest nakomen.
23. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn toezegging geen gestand kon doen, omdat zwaarder wegende belangen daaraan in de weg stonden. In dit geval zou nakoming van de toezegging in strijd zijn met de in de Verordening 2019/1241 opgenomen 5-procentregeling. Daarbij komt dat verweerder op enig moment, voor het nemen van het primaire besluit, ook door de Europese Commissie er op is gewezen dat, gelet op de huidige omvang van de boomkottervloot, slechts 15 van de 22 vissersvaartuigen in de overgangsperiode tegelijk mochten pulsvissen. Nu verweerder op grond van het loyaliteitsbeginsel gehouden was maatregelen te treffen ter nakoming van de bepalingen uit de Verordening 2019/1241, kon verweerder het gewekte vertrouwen dan ook niet nakomen door wijziging van de voorschriften verbonden aan de pulstoestemming achterwege te laten.
24. Eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat zij schade heeft geleden doordat de pulstoestemming in strijd met de gedane toezegging is gewijzigd. De rechtbank acht dat op voorhand niet onaannemelijk. Het voorgaande brengt met zich mee dat verweerder in het kader van het besluit tot wijziging van de pulstoestemming diende na te gaan of eiseres schade (dispositieschade) heeft geleden, die er zonder het gewekte vertrouwen niet zou zijn geweest, en of die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten.
25. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging voor zover daarin niet is beoordeeld of schending van het vertrouwensbeginsel leidt tot schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf te voorzien in de zaak, omdat verweerder nog moet ingaan op het aspect van schadevergoeding als gevolg van schending van het vertrouwensbeginsel. Daarna dient verweerder na te gaan of eiseres in aanmerking komt voor nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel. De rechtbank komt bij de huidige stand van zaken niet toe aan de bespreking van het betoog van eiseres dat zij recht heeft op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel. Nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel kan immers pas aan de orde zijn als sprake is van een rechtmatig besluit.Daarvan is nu geen sprake. Het bestreden besluit kan pas rechtmatig zijn als de gevolgen van de schending van het vertrouwensbeginsel ongedaan worden gemaakt. De rechtbank ziet verder geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het herstel van het gebrek tijd zal kosten en het te onzeker is wanneer het gebrek zal worden hersteld. Verweerder zal daarom binnen de wettelijke beslistermijn een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
26. Het beroep is gegrond.
27. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).