Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel, zoals bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om de voortzetting van deze maatregel, die eerder op 22 juli 2022 was opgelegd. Betrokkene, geboren in 1970 en thans verblijvende in een accommodatie, was bijgestaan door haar advocaat, mr. H. Gailjaard. Tijdens de mondelinge behandeling is betrokkene gehoord, evenals haar moeder, een arts en een verpleegkundige. De advocaat van betrokkene heeft verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat er onvoldoende objectieve gronden zijn voor gedwongen zorg. Betrokkene heeft aangegeven dat zij vrijwillig is opgenomen en dat zij niet begrijpt waarom haar zoon zich zo'n zorgen maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie van de familieleden over de situatie van betrokkene uiteenloopt en dat er onvoldoende bewijs is voor het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De rechtbank concludeert dat betrokkene bereid is om orale medicatie in te nemen en dat er een steunsysteem aanwezig is in de vorm van haar moeder. De rechtbank heeft het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, omdat er geen dringende noodzaak is gebleken om tegen de wensen van betrokkene in te gaan. De beslissing is genomen met het uitgangspunt dat de behandeling zoveel mogelijk moet aansluiten bij de voorkeuren van betrokkene.