ECLI:NL:RBDHA:2022:7816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische nationaliteit hebbende persoon. Eiser had op 7 december 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 juli 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser verzet zich tegen de overdracht aan Zweden en stelt dat hij daar geen opvang zal krijgen, omdat hij daar uitgeprocedeerd is. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet zo is, wat hij niet heeft kunnen doen.
De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een tekortkoming in de Zweedse asielprocedure niet voldoende is om de overdracht aan Zweden te blokkeren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat de overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.