ECLI:NL:RBDHA:2022:7815
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H.H.P.M. Kelderman, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak, afgewezen in een besluit van 10 september 2021. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 16 december 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 behandeld, waarbij de eiser samen met een medeverzoeker en hun gemachtigde aanwezig was. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Ben Ahmed. Tijdens de zitting is er een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 juni 2022 genoemd, waarin het beroep van de eiser werd behandeld. Gezien deze eerdere uitspraak was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Andel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.