ECLI:NL:RBDHA:2022:7801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
21_4585, 21_4586 en 21_4587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting die hem zijn opgelegd door de gemeente Delft. Eiser stelt dat hij zich in een andere zonecode heeft aangemeld dan waar hij daadwerkelijk geparkeerd stond, op advies van een medewerker van de gemeente. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser ter zitting voor twee van de drie naheffingsaanslagen aannemelijk geacht en het beroep op het vertrouwensbeginsel voor deze twee gegrond verklaard. Dit betekent dat de naheffingsaanslagen voor deze twee gevallen zijn vernietigd en de aanslagen zijn verminderd tot nihil. Voor de derde naheffingsaanslag heeft de rechtbank echter geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, omdat eiser redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de problemen die het aanmelden voor een andere zonecode met zich meebracht. De rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 4 juni 2021 en 19 juli 2021 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2021 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/4585, SGR 21/4586 en SGR 21/4587

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4 juni 2021, 19 juli 2021 en 31 oktober 2021 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [A] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 4 juni 2021 en
19 juli 2021 gegrond;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2021 ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 4 juni 2021 en 19 juli 2021;
- vermindert de naheffingsaanslagen van 6 mei 2021 en 7 mei 2021 tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 6 mei 2021 om 10.28 uur stond de auto van eiser met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [weg 1] te [plaats] . Op 7 mei 2021 om 10.53 uur en
31 mei 2021 om 11.25 uur stond de auto van eiser geparkeerd aan de [weg 2] te [plaats] . Deze locaties zijn door de burgemeester en wethouders aangewezen als plaatsen waar op die data en die tijdstippen slechts mag worden geparkeerd door middel van een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting. Op deze data en tijdstippen kan voor deze locaties slechts parkeerbelasting worden voldaan door betaling van een dagkaart van € 30.
2. Tijdens een controle op vorengenoemde data en tijdstippen is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding hiervan zijn naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van ieder € 91, bestaande uit € 30 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten voor de naheffing.
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd.
4. Eiser stelt dat hij op 6 mei 2021 heeft geprobeerd de auto aan te melden in zijn parkeerapp voor parkeerzone [code 2] zonder dat dit lukte. Eiser heeft daarop direct telefonisch contact opgenomen met ParkerenDelft waar een medewerker volgens eiser heeft gemeld dat de zonecode inderdaad niet werkt en heeft verklaard dat eiser zonecode [code 1] kon gebruiken om zich alsnog aan te melden. Op 7 mei 2021 heeft eiser na een poging tot aanmelding voor zonecode [code 2], zelf besloten zich aan te melden voor zonecode [code 1]. Na zijn vakantie heeft eiser op 31 mei 2021, toen aanmelding voor zonecode [code 2] wederom niet mogelijk bleek, tevergeefs geprobeerd telefonisch contact met ParkerenDelft op te nemen en daarna zich aangemeld voor zonecode [code 1]. Tevens stelt eiser pas kennis te hebben genomen van de uitspraak op bezwaar met dagtekening 21 oktober 2021 toen de rechtbank daarvan een kopie aan hem heeft toegezonden. Verweerder heeft reeds op 26 oktober 2021 een e-mail toegezonden, maar het bijgevoegde document was niet leesbaar. Volgens eiser heeft verweerder daarmee niet voldaan aan de termijneisen en dient deze uitspraak op bezwaar en de onderliggende naheffingsaanslag te worden vernietigd.
5. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Volgens verweerder is van een telefonisch gesprek op 6 mei 2021 geen registratie te vinden in het systeem. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens verweerder ook niet slagen omdat eiser geen naam heeft van de medewerker waarmee hij heeft gesproken. Tevens stelt verweerder dat de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 19 juli 2021 en
21 oktober 2021 prematuur zijn ingediend en de beroepen daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ontvankelijkheid
6. Eiser heeft op 11 juli 2021 zijn beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 4 juni 2021. In zijn beroepschrift heeft eiser tevens pro forma beroep aangetekend tegen de naheffingsaanslagen van 7 mei 2021 en 31 mei 2021, waarvan de uitspraken op bezwaar pas volgden op 19 juli 2021 en 21 oktober 2021. Volgens eiser was ten aanzien van de drie naheffingsaanslagen sprake van vrijwel identieke gevallen. De rechtbank heeft de gronden en de uitspraken op bezwaar ten aanzien van deze twee naheffingsaanslagen opgevraagd en onderkend dat sprake is van samenhangende zaken. Daarmee gaat de rechtbank ervan uit dat het beroepschrift van 11 juli 2021 ook was gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 19 juli 2021 en 21 oktober 2021. De rechtbank acht de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 19 juli 2021 en 21 oktober 2021 dan ook ontvankelijk.
Parkeren in de verkeerde zone
7. De rechtbank stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime. Niet alleen via informatie in de parkeerapp, maar ook fysiek bij de aanwezige parkeerapparatuur of overige aanwezige bebording. Uit de overgelegde stukken volgt dat eiser wist dat de auto in parkeerzone [code 2] geparkeerd stond. Dat eiser zich heeft aangemeld voor een andere parkeerzone, namelijk parkeerzone [code 1], en voor deze zone parkeerbelasting heeft voldaan, is niet in geschil.
8. Voor parkeerzone [code 1] geldt een tarief van € 1,00 voor het eerste uur en € 4,50 voor de opvolgende uren. Door het invoeren van de verkeerde parkeerzone heeft eiser te weinig parkeerbelasting voldaan. De naheffingsaanslag is – in beginsel – dan ook terecht en naar de juiste hoogte opgelegd.
9. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens eiser heeft hij contact opgenomen met ParkerenDelft over het niet functioneren van zijn parkeerapp ten aanzien van parkeerzone [code 2], waarop een medewerker hem heeft gemeld dat hij de auto kon aanmelden in zijn parkeerapp door gebruik te maken van parkeerzone [code 1]. Verweerder heeft daarop verklaard altijd een registratie te maken van een dergelijk telefoongesprek onder vermelding van het betreffende kenteken. Uit het systeem van verweerder volgt geen registratie van een dergelijk telefoongesprek. Eiser heeft wel een uitdraai van zijn telefoonnota aan de rechtbank overgelegd. Tevens heeft eiser ter zitting verklaard voor 6 mei 2021 al meerdere keren in parkeerzone [code 2] geparkeerd te hebben, omdat hij in het centrum van Delft in de directe omgeving van de plaatsen waar hij heeft geparkeerd een klus had. Voor 6 mei 2021 heeft hij eerder nooit problemen ervaren bij het aanmelden van de auto in zijn parkeerapp voor parkeerzone [code 2]. Eiser wist dan ook dat parkeren in parkeerzone [code 2] alleen mogelijk was met een dagkaart in en heeft dat tot 6 mei 2021 ook altijd gedaan. Ook heeft eiser ter zitting gesteld geen enkel belang te hebben bij het aanmelden in een andere parkeerzone waarvoor een lager tarief heeft te gelden en geen dagkaart aangeschaft dient te worden, omdat de parkeerkosten door zijn opdrachtgever werden vergoed. De door eiser overgelegde overzichten van de met zijn telefoon gebelde nummers ondersteunen eisers stelling dat hij op 6 mei en 31 mei 2021 telefonisch contact heeft gezocht met ParkerenDelft. Ter zitting heeft eiser gezegd dat hij zich niet kan herinneren of bij het telefoongesprek op 6 mei 2021 is gevraagd naar zijn kenteken. De rechtbank acht aannemelijk dat de instructies van verweerder aan de medewerkers van ParkerenDelft luiden dat bij telefonisch contact het kentekennummer moet worden geregistreerd, maar verweerder heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat deze instructie ook steeds wordt opgevolgd. Nu wel aannemelijk is dat er op 6 mei 2021 telefonisch contact is geweest tussen eiser en ParkerenDelft en geen registratie van het gesprek op kentekennummer heeft plaatsgevonden, moet het ervoor gehouden worden dat de instructies niet altijd worden opgevolgd. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat eiser met zijn opdrachtgever (die ongetwijfeld op de hoogte is van het parkeerregime ter plekke) heeft afgesproken dat de parkeerkosten door de laatste worden vergoed. Dit betekent dat eiser zelf geen direct financieel belang heeft bij het betalen van een lagere belasting voor het parkeren dan verschuldigd is. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat eiser inderdaad onjuiste informatie van een medewerker van ParkerenDelft heeft gekregen, waarnaar eiser heeft gehandeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de naheffingsaanslagen van 6 mei 2021 en 7 mei 2021 slaagt.
10. Ten aanzien van de naheffingsaanslag van 31 mei 2021 kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. De naheffingsaanslagen van 6 mei 2021 en 7 mei 2021 hebben een dagtekening van respectievelijk 10 mei 2021 en 13 mei 2021. Deze naheffingsaanslagen heeft eiser dan ook ruim voor het opleggen van de naheffingsaanslag van 31 mei 2021 ontvangen. Eiser heeft ter zitting verklaard ook op 31 mei 2021 gebeld te hebben naar ParkerenDelft, maar door de lange wachttijden na een aantal minuten te hebben opgehangen. Gezien het voorgaande kan een beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van deze naheffingsaanslag dan ook niet slagen. Ten tijde van het parkeren van de auto op 31 mei 2021 had eiser immers redelijkerwijs op de hoogte kunnen en behoren te zijn dat het aanmelden voor een andere zone dan de zone waarin hij geparkeerd stond tot problemen heeft geleid. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, met vakantie was en de bij thuiskomst aangetroffen naheffingsaanslagen pas later heeft geopend en gezien doet aan het voorgaande niet af. Ook het pas later openen van de eerder opgelegde naheffingsaanslagen dient voor rekening en risico van eiser te komen.
11. Ook de omstandigheid dat eiser pas kennis heeft kunnen nemen van de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de naheffingsaanslag van 31 mei 2021 nadat de rechtbank deze aan eiser heeft doorgestuurd, doet aan het voorgaande niet af. Voor het doen van uitspraak op bezwaar geldt op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet – in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht – niet de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft voor het doen van uitspraak op bezwaar tot het einde van het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen de tijd. Dat de uitspraak pas op 26 oktober 2021 per e-mail door eiser is ontvangen, zoals blijkt uit de door eiser overgelegde stukken, doet aan het voorgaande dan ook niet af. De uitspraak op bezwaar is dan ook tijdig door verweerder gedaan.
12. Gezien het voorgaande is het beroep tegen de uitspraken op bezwaar van
4 juni 2021 en 19 juli 2021 gegrond en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van
21 oktober 2021 ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.