ECLI:NL:RBDHA:2022:7797
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 8 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, waarna eiser beroep instelde tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien eiser geen gronden had ingediend, kon de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank had eiser eerder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken gronden in te dienen, maar hierop was geen reactie gekomen. Ook een tweede verzoek om gronden in te dienen, verzonden per aangetekende brief, bleef onbeantwoord.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.