ECLI:NL:RBDHA:2022:7795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 29 december 2021. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 8 maart 2022. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Awb. Ondanks herhaalde verzoeken om binnen vier weken gronden in te dienen, heeft verzoeker hierop niet gereageerd. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.