ECLI:NL:RBDHA:2022:7791
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na deze afwijzing heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. Op 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris op het bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft daarna beroep ingesteld en een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien er na de beslissing op het bezwaar geen bezwaar meer aanhangig was, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.