ECLI:NL:RBDHA:2022:7789
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1968 en van Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 19 november 2021 afgewezen door de staatssecretaris. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij binnen de gestelde termijn geen gronden van bezwaar had ingediend.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser voerde aan dat hij nu alle juiste gegevens in bezwaar heeft ingebracht en beroept zich op een associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, ondertekend op 12 september 1963.
De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat eiser tijdig gronden van bezwaar had ingediend. Gelet op deze overwegingen verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.