ECLI:NL:RBDHA:2022:7788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een verzoek ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad. Het verzoek om een voorlopige voorziening volgde op een eerder besluit van 15 februari 2022, waarin het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk was verklaard. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen dit besluit onder zaaknummer AWB 22/1437.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de uitspraak van dezelfde datum in de zaak AWB 22/1437 is het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Gezien deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.