ECLI:NL:RBDHA:2022:7779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/09/609713 / HA ZA 21-305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijk geschil over dekking van gewasschade door storm onder verzekering

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kweker en zijn verzekeraar Achmea over de dekking van gewasschade als gevolg van een storm. De eiser, eigenaar van een bloemen- en boomkwekerij, had schade geleden aan zijn gewassen door een storm op 10 maart 2019. Hij had een verzekering afgesloten bij Achmea, maar deze weigerde dekking voor de gewasschade, omdat volgens hen het causaal verband tussen de storm en de schade niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de storm wel degelijk als de 'dominant cause' van de schade kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de gewassen het gevolg was van de breuk van de kasruiten door de storm, waardoor de eiser de kas niet kon betreden om de gewassen water te geven of te beschermen. Achmea's verweer dat de eiser zijn meldingsplicht had geschonden, werd verworpen, omdat de schade niet direct zichtbaar was na de storm. De rechtbank heeft Achmea veroordeeld tot betaling van € 207.554,18 aan de eiser, alsook tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vorderingen tegen Hagelunie werden afgewezen, omdat deze niet verschenen was en geen rol speelde in de uitkering van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/609713 / HA ZA 21-305
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. B. van Duijn te Weert,
tegen

1.N.V. HAGELUNIEte Den Haag,

gedaagde,
niet verschenen,
2.
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. E.H. Verweij te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Hagelunie en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 22 maart 2021, met producties 1 t/m 31;
  • het herstelexploot van 6 april 2021;
  • het ter rolzitting van 14 april 2021 tegen Hagelunie verleende verstek;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van Achmea, met producties 1 t/m 9;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • De aanvullende productie 32 van de zijde van [eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2022 plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. Ten slotte is op verzoek van partijen een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een bloemen- en boomkwekerijbedrijf met containervelden en een kas van 2.460 m2 in Someren. Het bedrijf van [eiser] is vooral gespecialiseerd in de teelt van gentianen. De kas is met name ingericht voor de opkweek van een zaadje tot oppotbaar uitgangsmateriaal.
2.2.
[eiser] is voor bepaalde bedrijfsrisico’s verzekerd bij Achmea en heeft een Bedrijven Compact Polis afgesloten met polisnummer 00115284334.
2.3.
Op 10 maart 2019 heeft het gestormd (hierna: de storm).
2.4.
Op 11 maart 2019 heeft [eiser] bij Achmea telefonisch melding gemaakt van schade aan onder meer ruiten van de kas en het weerstation.
2.5.
Op 13 maart 2019 heeft [eiser] opnieuw telefonisch contact opgenomen met Achmea en melding gemaakt van schade aan het gewas ontstaan door de gebroken ruiten. Naar aanleiding van deze melding heeft Achmea NIVRE-expert ing. [naam 1] (hierna: [naam 1]) benoemd om de schade te onderzoeken. [naam 1] heeft op zijn beurt taxateur [naam 2] benoemd (hierna: [naam 2]). Op 13 maart 2019 of de dag daarna heeft [eiser] ook melding gemaakt van (mogelijke) schade aan de gewassen buiten.
2.6.
[naam 2] heeft op 14 maart 2019 een eerste bedrijfsbezoek afgelegd bij [eiser].
2.7.
Voor de geconstateerde hagelschade aan buitengewassen heeft Achmea aan [eiser] een bedrag uitgekeerd van € 44.820,- onder de polis.
2.8.
[naam 2] en taxateur [naam 3] (hierna: [naam 3]) hebben op
8 mei 2019 opnieuw een bedrijfsbezoek afgelegd. Voorafgaand en/of tijdens dit bezoek heeft [eiser] melding gemaakt van gewasschade aan de kiemende zaden in de kas. Een bezoekrapport is opgesteld. Meer bedrijfsbezoeken en bezoekrapporten van [naam 2] en [naam 3] zijn gevolgd.
2.9.
Tijdens het bedrijfsbezoek op 30 juli 2019 hebben [naam 2] en [naam 3] de bruto gewasschade in de kas vastgesteld op € 208.684,18.
2.10.
Achmea heeft telefonisch in september en/of oktober 2019 aan [eiser] medegedeeld dat er geen dekking is voor de hiervoor genoemde gewasschade in de kas.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat en na wijziging van eis -
I. een verklaring voor recht dat sprake is van causaal verband tussen de storm(schade) en de geconstateerde gewasschade;
II. een verklaring voor recht dat [eiser] recht heeft op dekking voor de gewasschade van zijn verzekeraar;
III. veroordeling van Hagelunie en Achmea tot betaling van een bedrag van € 208.684,18 excl. btw aan gewasschade, vermeerderd met handelsrente;
IV. veroordeling van Hagelunie en Achmea tot betaling van € 2.839,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met handelsrente;
V. veroordeling van Hagelunie en Achmea tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het volgende aan. De polis vermeldt Hagelunie als verzekeraar, maar Achmea wordt in stukken tevens aangeduid als verzekeraar. Om die reden heeft [eiser] beide partijen gedagvaard.
Er is een causaal verband tussen de storm en schade. Doordat [eiser] als gevolg van de storm drie dagen de kas niet kon betreden, heeft hij gedurende deze dagen de gewassen geen water kunnen geven én ook het afdekscherm (dat de kiemplanten moet beschermen tegen te hoge zonkracht en verdamping van vocht) niet kunnen gebruiken. Dit heeft geleid tot schade aan de gewassen in de kas. Achmea lijkt het [eiser] kwalijk te nemen dat hij onvoldoende aan schadebeperkingsmaatregelen zou hebben gedaan in de dagen volgend op de storm, maar de schadebeperkingsmaatregelen die Achmea heeft genoemd, konden enkel met gevaar voor eigen leven worden uitgevoerd gelet op de glasscherven en het risico op vallend snijglas, aldus [eiser]. Achmea mocht dus niet van hem verlangen dat hij deze maatregelen zou nemen.
3.3.
Achmea voert verweer en concludeert tot afwijzing van de (resterende) vorderingen van [eiser]. Zij stelt zich primair op het standpunt dat stormschade in beginsel verzekerd is (met een eigen risico van € 1.130,- per gebeurtenis), maar dat [eiser] het causaal verband tussen de storm en de gewasschade in de kas niet aannemelijk heeft gemaakt. Achmea acht een causaal verband tussen de storm en de door [eiser] gevorderde gewasschade ook niet aannemelijk. Het geringe aantal gebroken kasruiten kan volgens haar geen schadelijke invloed op het gewas hebben gehad, rekening houdend met de feiten dat het een koude teelt in een onverwarmde kas betrof en dat het gewas tijdens de storm volledig afgedekt was met acryldoek. [eiser] heeft verder niet aangetoond dat hij na de storm geen gebruik kon maken van de schermdoekinstallatie en het watergeefsysteem. Subsidiair stelt Achmea zich op het standpunt dat dekking ontbreekt omdat [eiser] verschillende uit de verzekeringsvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen heeft geschonden. Zo had [eiser] de gewasschade binnen drie dagen na de storm moeten melden. [eiser] heeft de gewasschade pas op 8 mei 2019 gemeld bij Achmea. Dit brengt een uitsluiting van dekking met zich mee. Meer subsidiair stelt Achmea zich op het standpunt dat de gewasschade is ontstaan dan wel vergroot doordat [eiser] niet aan diens schadebeperkingsverplichting heeft voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen met betrekking tot Hagelunie

4.1.
Allereerst overweegt de rechtbank het volgende. Hagelunie is niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. Gelet op artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zal dit vonnis ook voor Hagelunie als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.2.
Op de zitting heeft Achmea verklaard dat zij in het verleden en verspreid over meerdere jaren onder de door [eiser] afgesloten verzekering diverse uitkeringen voor diverse (gewas)schades heeft gedaan, de betaalde bedragen van € 3.269,- en € 881,39 met betrekking tot het geschil waarover het nu gaat eveneens heeft uitgekeerd en (ook) in dit geval de risicodragende partij is die kan worden aangesproken tot het doen van betaling onder de polis.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat Hagelunie – hoewel de polis vermeldt dat de daarin genoemde objecten verzekerd zijn bij Hagelunie – kennelijk geen bemoeienis heeft met het doen van uitkeringen onder de verzekering, maar dat Achmea daarvoor verantwoordelijk is. Achmea heeft ter zitting ook bevestigd dat zij de partij is die tot uitkering moet overgaan aan [eiser] als zijn vordering in deze procedure wordt toegewezen en dat is door [eiser] niet weersproken. De vorderingen ten aanzien van Hagelunie komen de rechtbank dan ook ongegrond voor en zullen worden afgewezen.
De vorderingen met betrekking tot Achmea
4.4.
De vorderingen gericht tegen Achmea gaan over de vraag of Achmea onder de verzekering gehouden is om dekking te verlenen voor de gewasschade in de kas die [eiser] heeft geleden.
4.5.
Het is in beginsel aan [eiser] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat zich een verzekerd voorval heeft voorgedaan. Als hij daarin slaagt, rust op Achmea de bewijslast en het bewijsrisico van haar (meer) subsidiaire stelling dat zij niet gehouden is uit te keren omdat een van de uitsluitingen zoals opgenomen in de verzekeringsvoorwaarden van toepassing is.
Causaal verband
4.6.
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van schade die is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de gevorderde gewasschade dekking is onder de verzekering omdat de verzekering dekking biedt voor stormschade en de gewasschade het gevolg is van de storm. Achmea stelt daar tegenover dat er geen dekking is, omdat [eiser] een causaal verband tussen de stormschade en de gewasschade in de kas niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat schade veroorzaakt door de storm onder de dekking van de verzekering valt. Ook is de hoogte van de gewasschade in de kas niet in geschil, namelijk € 208.684,18 exclusief btw. Evenmin is in geschil dat de op de verzekering betrekking hebbende (relevante) voorwaarden de volgende zijn: Interpolis Bedrijven Compact Polis® Agrarisch, verzekeringsvoorwaarden versie 5.8, hoofdstuk 3 Storm, gewassen binnen (hierna: de polisvoorwaarden). Partijen zijn het er ook over eens dat voor de causaliteitsmaatstaf gekeken moet worden naar de polisvoorwaarden en indien deze hierover geen uitsluitsel geeft, de ‘dominant cause-leer’ moet worden toegepast.
4.8.
Met betrekking tot het causaal verband overweegt de rechtbank het volgende. Het uitgangspunt is dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Tussen [eiser] en Achmea is een verzekering gesloten, waarbij met betrekking tot storm de volgende dekkingsomschrijving staat opgenomen in de polisvoorwaarden:

gewassen binnen
(…)
Omvang van de verzekering
De verzekering dektschadeaangewasseninbedrijfsgebouwenenkoelcellendie volgens het verzekeringsbewijs verzekerd zijn op deze voorwaarden, als deschadeis ontstaan doorstorm. Deschademoet mogelijk zijn geworden door breuk van hetomhullingsmateriaalvan dekassenof het dak of de muren van debedrijfsgebouwenof dekoelcellenop hetrisicoadres.
Er is dekking vanaf dertig dagen vóór het begin van de teelt tot en met vijftien dagen na het einde van de teelt, onder de voorwaarde dat degewassenaanwezig zijn inbedrijfsgebouwenofkoelcellenop hetrisicoadres. (…)
4.9.
Nu niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen is onderhandeld over de polisvoorwaarden, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (Hoge Raad, 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Indien in de polisvoorwaarden geen causaliteitsmaatstaf is opgenomen die op de aan de orde zijnde schade van toepassing is, moet de vraag worden beantwoord of de storm de rechtens relevante oorzaak is (geweest) van de gewasschade (de ‘dominant cause’). In verzekeringsrechtelijke zaken kan de ‘dominant cause leer’ als volgt worden omschreven: een oorzaak kwalificeert pas als rechtens relevant als die geldt als de meest effectieve en meest dominerende factor voor het ontstaan van de schade, althans dat de daaropvolgende gebeurtenissen geen zelfstandige betekenis hebben en terug te voeren zijn op die ene gebeurtenis. De ‘dominant cause’ wordt mede vastgesteld met inachtneming van de regels van gezond verstand (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7566).
4.10.
De in de polisvoorwaarden genoemde voorwaarde dat de schade ‘mogelijk moet zijn geworden door breuk van het omhullingsmateriaal’ sluit aan bij de ‘dominant cause-leer’, namelijk dat er één of meer gebeurtenissen als oorza(a)k(en) van de schade kunnen worden aangewezen als zij effectief de schade rechtens relevant (heeft) hebben veroorzaakt en dat meer dan één oorzaak als rechtens relevant voor het ontstaan van de schade kan worden aangemerkt. Er is in de polisvoorwaarden ook geen andere causaliteitsmaatstaf opgenomen.
4.11.
Daarom moet de vraag beantwoord worden of de storm als rechtens relevante oorzaak van de door [eiser] gevorderde gewasschade in de kas kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is en overweegt daartoe het volgende.
4.12.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat door de storm schade is ontstaan aan het omhullingsmateriaal: diverse ruiten in de kas zijn gebroken en gescheurd. Verspreid over de kas hingen glasscherven (snijglas) die konden vallen. In de dagen volgend op de storm, van 11 tot en met 13 maart 2019, heeft [eiser] vanwege de veiligheidsrisico’s door de glasscherven en glassplinters van de ruiten in combinatie met buien en zware windvlagen, het afdekscherm niet kunnen hanteren en de gewassen geen water kunnen geven. Volgens [eiser] heeft dit bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij gewezen op het rapport van ing. [naam 4] (hierna: [naam 4]) van [naam 4] Agro Expertise. Namens [eiser] is ter zitting onweersproken gesteld dat uit dit rapport volgt dat, als wordt aangenomen dat [eiser] de gewassen geen water kon geven en niet kon schermen, het voor de hand ligt dat de schade in causaal verband staat met de storm en dat andere, alternatieve, schadeoorzaken door [naam 4] worden uitgesloten.
4.13.
Achmea betwist de stellingen van [eiser]. Volgens haar was er ten eerste geen sprake van harde wind tijdens de genoemde dagen. De rechtbank gaat daar niet in mee, gelet op de door [eiser] met stukken onderbouwde stelling dat in deze tijdsperiode sprake was van (zeer) harde windvlagen. In de door hem overgelegde weersvoorspellingen wordt gesproken van zware windstoten en krachtige tot stormachtige wind uit het Zuiden.
4.14.
Achmea heeft verder weersproken dat het niet mogelijk was voor [eiser] om de kas te betreden. Volgens haar was dit wel mogelijk, bijvoorbeeld met beschermende kleding zoals een helm. [eiser] heeft echter twee verklaringen van (voormalig) medewerkers in het geding gebracht, waarin wordt verklaard dat het van 11 tot en met 13 maart 2019 niet mogelijk was om de kas te betreden in verband met gevaar van gebroken glas en loshangende scherven. Ook heeft [eiser] foto’s in het geding gebracht, waarop te zien is dat glasscherven (snijglas) aan het plafond van de kas hangen. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat het gelet op deze omstandigheden niet van hem verwacht mocht worden dat hij de kas zou betreden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [eiser] ter zitting heeft aangevoerd niet over beschermende kleding te beschikken, dat hij onder meer door de harde wind niet precies kon beoordelen welke ruiten er kapot of gescheurd waren dus ook niet, zo begrijpt de rechtbank, waar het mogelijk veilig genoeg was om de kas te betreden. [eiser] heeft in dit verband ter zitting ook opgemerkt dat hij geen ervaring heeft met dergelijke gevaarlijke situaties, anders dan bijvoorbeeld een brandweerman. Ook heeft [eiser] erop gewezen dat Achmea het aanwezig hebben van beschermende kleding niet voorschrijft als voorwaarde voor dekking. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder voornoemde omstandigheden in redelijkheid niet van [eiser] (of zijn medewerkers) verwacht worden dat hij een kas betreedt waar nog glasscherven en -splinters loshangen die hem (door harde wind) mogelijk kunnen verwonden.
4.15.
Voorts heeft Achmea weersproken dat [eiser] de gewassen gedurende de genoemde periode van 11 tot en met 13 maart 2019 niet kon bewateren en niet kon schermen met het doek. Het staat echter vast dat het watergeefsysteem zich achter in de kas bevond. Nu niet van [eiser] mocht worden verwacht dat hij de kas zou betreden, kon ook niet van hem worden verwacht dat hij – in de kas – het watergeefsysteem aanzette om de planten te bewateren. Met betrekking tot het schermdoek heeft [eiser] aangevoerd dat dit niet meer kon worden gebruikt vanwege de glasscherven en dat het uitrollen van het dunne doek ertoe zou leiden dat het doek stuk zou gaan. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Anders dan Achmea heeft aangevoerd, ligt het niet voor de hand dat [eiser] de glasscherven eenvoudig weg had kunnen vegen nu hij de kas niet in kon.
4.16.
Mede gelet op de conclusies van het door [eiser] ingebrachte rapport van [naam 4] is de rechtbank van oordeel dat Achmea de gemotiveerde stelling van [eiser] dat de schade aan de gewassen is ontstaan door de breuk aan de kasruiten, gevolgd door het gedurende drie dagen niet water kunnen geven en kunnen schermen, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank volgt Achmea niet in haar stellingen dat aan het rapport van [naam 4] geen waarde kan worden gehecht omdat hij de schade niet zelf heeft waargenomen en dat het rapport enkel gebaseerd is op aannames. In het rapport worden namens [eiser] voorgelegde vragen beantwoord door [naam 4] en uit het rapport blijkt dat daarbij diverse informatiebronnen zoals de notitie en het expertiserapport van [naam 2] zijn geraadpleegd. Voor wat betreft de aannames dat [eiser] de gewassen geen water kon geven en niet kon schermen geldt dat deze aannames in deze procedure zijn komen vast te staan.
4.17.
Achmea heeft tot slot nog aangevoerd dat een eventuele klimaatwijziging door de gebroken ruiten in de voorliggende periode het kiemproces van de gewassen niet meer stil heeft kunnen leggen, omdat het gewas daarvoor al te ver was ontwikkeld en het om koude teelt ging. De rechtbank verwerpt ook dit betoog van Achmea nu uit het rapport van [naam 4] blijkt dat de schade aan de gewassen mogelijk is door de breuk van de kasruiten en dat andere schadeoorzaken, zoals een partij slecht zaad, niet overeenkomen met het geconstateerde schadepatroon.
4.18.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de keten van gebeurtenissen, naar algemeen gezond verstand beschouwd, de storm te beschouwen is als de ‘dominant cause’, namelijk de meest effectieve of meest dominerende factor voor het ontstaan van de gewasschade in de kas. Door de storm is er schade ontstaan aan de kas als omhullingsmateriaal, waardoor [eiser] de kas niet heeft kunnen betreden en de gewassen geen water heeft kunnen geven of met een doek af heeft kunnen schermen. Daardoor is de schade aan de gewassen mogelijk geworden. Dit leidt tot de conclusie dat de gewasschade door de verzekering is gedekt en dat Achmea is gehouden tot het doen van uitkering.
Uitsluitingen
4.19.
Subsidiair heeft Achmea zich op het standpunt gesteld dat dekking ontbreekt, omdat [eiser] verschillende uit de verzekeringsvoorwaarden voortvloeiende verplichtingen heeft geschonden. Zo had [eiser] volgens de verzekeringsvoorwaarden de gewasschade binnen drie dagen na de storm bij Achmea moeten melden. [eiser] heeft pas op 8 mei 2019 melding gemaakt van gewasschade en dus te laat. De consequentie daarvan is uitsluiting van dekking, aldus Achmea.
4.20.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat deze subsidiaire stelling van Achmea niet opgaat. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de gewassen niet direct na de stormschade zichtbaar was en ook niet zichtbaar kon zijn, omdat de kiemzaadjes op dat moment nog niet boven de grond waren uitgekomen. [eiser] heeft aangevoerd dat hij melding heeft gemaakt van schade aan de kiemende zaden toen dit voor hem merkbaar was. Dat was op 8 mei 2019 toen hij de doeken van de gewassen af heeft gehaald. De gewassen die voor [eiser] eerder te inspecteren waren onder het doek, namelijk de gewassen aan de randen van de kas, waren wel goed gekiemd en dus had [eiser] geen reden om eerder melding te doen van schade.
4.21.
In de polisvoorwaarden staat met betrekking tot de meldingsplicht – voor zover van belang – het volgende:

Schaderegeling
(…)
Zodra de verzekerde op de hoogte is of behoort te zijn van eengebeurtenisdie vooronstot een verplichting kan leiden, is hij verplicht die gebeurtenis zo spoedig mogelijk te melden aan ons. (…)
Bij Gewassen binnen, bij Gewassen buiten, bij Bloembollen en knollen
Verzekerde is verplicht:
• zoals in het voorgaande is bepaald, om degebeurtenisdie voor ons tot een verplichting kan leiden zo spoedig mogelijk te melden. Bij een verzekering voor ‘Gewassen binnen’ dan wel bij een verzekering voor ‘Gewassen buiten’ en voor Bloembollen en knollen geldt dat de schade in ieder geval binnen drie dagen na degebeurtenisaanonsmoet zijn gemeld;
4.22.
Voor zover Achmea heeft betoogd dat de gewasschade in de kas op grond van de polisvoorwaarden meteen, of in ieder geval binnen drie dagen na de storm, moest worden gemeld, gaat de rechtbank daar niet in mee. Als een nalaten daarvan dekking al in de weg zou staan, geldt dat [eiser] in dit geval geen verwijt treft omdat de gewasschade toen nog niet zichtbaar was. Dat [eiser] niet eerder melding had kunnen maken van deze schade wordt overigens ook onderschreven door de namens Achmea ingeschakelde taxateur [naam 2]. In zijn notitie van 12 maart 2020 staat het volgende:

Niet verwijtbaar aan verzekerde is, dat hij bij het eerste bezoek nog geen inschatting kan maken de gewasschade aan zaaitrays of in de veronderstelling verkeert dat er geen schade aan de zaaitrays is.
4.23.
Voor zover Achmea heeft willen betogen dat (ook) het geen water kunnen geven en niet kunnen schermen gebeurtenissen zijn in de zin van de polis die [eiser] had moeten melden, heeft zij dit standpunt onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Mocht dat al zo zijn, dan heeft Achmea, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door [eiser], bovendien onvoldoende gesteld om te concluderen dat [eiser] ervan op de hoogte was dat deze gebeurtenis(sen) tot een verplichting voor Achmea zou(den) leiden, of dat hij hiervan op de hoogte behoorde te zijn.
4.24.
Het betoog van Achmea dat [eiser] zijn meldingsplicht heeft geschonden houdt dus geen stand.
4.25.
Meer subsidiair heeft Achmea zich op het standpunt gesteld dat de gewasschade is ontstaan dan wel is vergroot doordat [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan. [eiser] heeft niet gehandeld volgens de wettelijke verplichting de schade zoveel als mogelijk te beperken. Hij zou de kas zonder risico hebben kunnen betreden en de gewassen hebben kunnen bewateren en hebben kunnen schermen. Ook hiervoor geldt dat het niet voldoen aan de schadebeperkingsplicht tot uitsluiting leidt van dekking op grond van de polisvoorwaarden, aldus Achmea.
4.26.
Artikel 7:957 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn, elk hunner, naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, binnen redelijke grenzen verplicht is alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. Op grond van lid 2 vergoedt de verzekeraar de kosten die zijn verbonden aan de hiervoor bedoelde maatregelen en de schade aan zaken die daarbij worden ingezet. Ingevolge artikel 7:957 lid 3 BW kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt indien de verzekerde de hiervoor bedoelde verplichting niet is nagekomen.
4.27.
In de polisvoorwaarden staat voor zover van belang het volgende opgenomen:

Verzekerde is verplicht:
(…)

bij schade onmiddellijk de benodigde maatregelen te nemen om verdereschadeaan degewassente voorkomen of te beperken en de door ons voorgeschreven maatregelen te volgen;
4.28.
In een geval als het onderhavige, waarbij een verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt, moet de verzekerde op grond van artikel 7:957 lid 1 BW binnen redelijke grenzen maatregelen nemen om de omvang van de schade te beperken. Hierin ligt een begrenzing ten gunste van de verzekerde besloten. In het geval een verzekerde weliswaar schade kan voorkomen, maar met gevaar voor eigen leven, dan kan de verzekeraar de verzekerde niet tegenwerpen dat hij deze bereddingsmaatregel niet heeft genomen.
4.29.
In 4.14 is al geoordeeld dat het niet veilig was voor [eiser] en/of zijn medewerker(s) om de kas te betreden. De rechtbank is van oordeel dat dit ook niet van [eiser] verwacht kon worden in het kader van zijn verplichting om de schade te beperken en dat Achmea dit dan ook niet aan [eiser] kan tegenwerpen.
4.30.
Samengevat volgt de rechtbank Achmea dus niet in haar standpunt dat dekking kan worden uitgesloten, omdat niet is gebleken dat [eiser] niet aan zijn meldingsplicht en schadebeperkingsplicht heeft voldaan. De rechtbank zal Achmea veroordelen tot betaling van € 207.554,18, namelijk het bedrag van € 208.684,18 minus het door Achmea aangevoerde en niet door [eiser] weersproken eigen risico van € 1.130,-.
Verklaring voor recht en schadevergoeding
4.31.
Omdat de rechtbank Achmea veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 207.554,18, valt het belang voor [eiser] bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht zonder nadere toelichting niet in te zien. Bij gebrek aan belang worden de gevorderde verklaringen voor recht daarom afgewezen (artikel 3:303 BW).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.32.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het door [eiser] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan de in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 2.812,77.
Rente
4.33.
Met betrekking tot de gevorderde rente is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De rechtbank zal de door [eiser] gevorderde rente daarom op grond van artikel 6:119 BW toewijzen voor wat betreft de betaling van de hoofdsom. De rente wordt toegewezen vanaf 8 oktober 2019, omdat door [eiser] is gesteld dat Achmea op deze datum telefonisch dekking heeft afgewezen en uit de stellingen van Achmea is gebleken dat deze mededeling op 17 september 2019 en in ieder geval dus niet later dan 8 oktober 2019 is gedaan. Op grond van artikel 6:83 aanhef en sub c BW heeft [eiser] uit deze mededeling moeten afleiden dat Achmea in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten en treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in.
4.34.
Voor wat betreft de gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten geldt dat ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder c BW deze kosten worden aangemerkt als vermogensschade. Een dergelijke verplichting valt buiten de vorderingen waarop artikel 6:119a lid 1 BW ziet. De rechtbank zal de door [eiser] gevorderde rente daarom eveneens op grond van artikel 6:119 BW toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding nu niet, althans onvoldoende is gesteld dat Achmea voor die datum al in verzuim is komen te verkeren.
Slotsom – wat wordt toegewezen?
4.35.
De slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen ten aanzien van Hagelunie worden afgewezen. Achmea moet het bedrag aan gewasschade minus het eigen risico aan [eiser] betalen (in totaal € 207.554,18 excl. btw), omdat deze schade als gevolg van de storm gedekt is onder de verzekering. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt een bedrag van € 2.812,77 vermeerderd met wettelijke rente toegewezen voor buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
ten aanzien van Hagelunie
4.36.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hagelunie worden begroot op nihil.
ten aanzien van Achmea
4.37.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,71
- griffierecht 1.666,00
- salaris advocaat
4.982,00(2 punten × tarief VI à € 2.491)
totaal € 6.757,71
4.38.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van Hagelunie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hagelunie tot op heden begroot op nihil.
ten aanzien van Achmea
5.3.
veroordeelt Achmea tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 207.554,18 excl. btw aan gewasschade, te vermeerderen met de rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 8 oktober 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Achmea tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.812,77 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 22 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 6.757,71, te vermeerderen met de rente op grond van artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en op € 163,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening;
5.6.
verklaart dit vonnis voor 5.3. tot en met 5.5. uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2753