Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
[datum huwelijk] 2020;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw met de Nederlandse nationaliteit en een man met de Iraakse nationaliteit. De vrouw had op 3 december 2021 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, waarbij zij stelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank oordeelde dat, gezien de verblijfplaats van de vrouw in Nederland en haar langdurig verblijf daar, de Nederlandse rechter rechtsmacht had om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen. Op basis van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek werd vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing was op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, aangezien de man geen verweerschrift had ingediend. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank oordeelde dat, nu de Nederlandse rechter rechtsmacht had over het verzoek tot echtscheiding, deze ook rechtsmacht had over de verdeling van het huwelijksvermogensregime. De rechtbank concludeerde dat het huwelijksvermogensstelsel van partijen, gezien de omstandigheden, het nauwst verbonden was met Nederland. De rechtbank heeft het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap toegewezen, waarbij aan iedere partij het verschil in banksaldo per datum huwelijk en de datum van ontbinding van de gemeenschap werd toegedeeld.
De beschikking is gegeven door mr. drs. W.G. de Boer en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. N.C. Gantenbein. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag, binnen de gestelde termijnen.