In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022, betreft het een verzoek tot opname van een vaststellingsovereenkomst in het kader van internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, heeft samen met de vader, wonende in Nederland, overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift en de vaststellingsovereenkomst die door beide ouders digitaal is ondertekend. Tijdens een regiezitting op 29 juni 2022, die via een videoverbinding plaatsvond, zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gehuwd zijn geweest van 2014 tot 2017 en gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind, geboren in 2015. De moeder heeft niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit, maar de rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om te beslissen op het verzoek tot opname van de vaststellingsovereenkomst, gezien de nauwe band van het kind met Nederland. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de vaststellingsovereenkomst aan de beschikking gehecht, met de verklaring dat deze uitvoerbaar is bij voorraad. De beschikking is uitgesproken door mr. H. Dragtsma, rechter en kinderrechter, en griffier V. van den Hoed-Koreneef.