ECLI:NL:RBDHA:2022:7717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
09-229792-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot jeugddetentie en PIJ-maatregel voor poging tot zware mishandeling en andere geweldsdelicten

Op 29 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht, en legde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op. De feiten waarvoor de verdachte werd veroordeeld, omvatten een poging tot zware mishandeling van een medewerker in het Forensisch Centrum Teylingereind, het vernielen van deuren, brandstichting op een politiebureau, en het mishandelen en bedreigen van verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een ernstige bedreiging vormde voor de veiligheid van anderen en dat behandeling noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling. De rechtbank volgde het advies van deskundigen van het Pieter Baan Centrum, die de verdachte hadden onderzocht en concludeerden dat hij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. De rechtbank hield rekening met de mate van toerekenbaarheid van de verdachte, zoals geadviseerd door de deskundigen. De rechtbank wees ook schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen toe, waaronder een bedrag van € 2.248,49 aan de medewerker die mishandeld was, en kleinere bedragen aan andere slachtoffers van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-229792-21
Datum uitspraak: 29 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [instelling] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 november 2021, 15 februari 2022, 11 mei 2022 (telkens pro forma) en 15 juli 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 augustus 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op voornoemde [slachtoffer 1] is afgelopen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (hard) heeft geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val kwam op zijn billen en/of zijn (achter)hoofd), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] (hard) te duwen (waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val kwam op zijn billen en/of zijn (achter)hoofd);
2
hij op of omstreeks 25 augustus 2021 te Katwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere deur(en) en/of een of meerdere sponning(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie Eenheid Den Haag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 25 augustus 2021 en/of 26 augustus 2021 te Katwijk en/of Leiden, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of vloei, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een raam(kozijn) en/of een bed en/of een matras geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te duwen (waardoor de arm van voornoemde [slachtoffer 2] tegen een asbak aankwam en/of waardoor voornoemde [slachtoffer 2] een snee in zijn (boven)arm opliep);
5
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te spugen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , arrestantenverzorger, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
- door feitelijkheden heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te spugen en/of
- mondeling heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: kankerlijer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
6
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Leiden, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "kankerlijer, wacht maar tot ik je buiten zie dan heb jij een groot probleem", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 25 augustus 2021 heeft de verdachte in Forensisch Centrum Teylingereind een medewerker een duw gegeven, waardoor deze naar achteren viel. Ten gevolge van die duw heeft de medewerker letsel opgelopen. De verdachte werd daarop overgebracht naar het politiebureau te Katwijk. Op het politiebureau werden twee deuren en de bijbehorende sponningen vernield. Omdat de verdachte hiervan verdacht werd, werd hij op 26 augustus 2021 overgebracht naar het politiebureau te Leiden. Ook op dat politiebureau gedroeg de verdachte zich vervelend. Hem wordt verweten daar brand te hebben gesticht en verbalisanten te hebben mishandeld, bedreigd en/of beledigd.
De vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, zijn of de duw tegen de medewerker gekwalificeerd dient te worden als poging tot zware mishandeling dan wel als mishandeling, en of de verdachte zich aan de overige feiten schuldig heeft gemaakt. Indien de verdachte zich aan die feiten schuldig heeft gemaakt, dient de rechtbank nog de vraag te beantwoorden of het spugen in het gezicht gekwalificeerd dient te worden als mishandeling dan wel als belediging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair (poging tot zware mishandeling), feit 2 (vernieling), feit 3 (brandstichting), feit 4 (mishandeling), feit 5 primair (mishandeling) en feit 6 (bedreiging) tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair, feit 5 primair en feit 6 tenlastegelegde.
Op specifieke verweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
[getuige] heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] op 25 augustus 2021 te Sassenheim heeft geduwd, dat [slachtoffer 1] door die duw op de grond viel en met zijn achterhoofd op de grond terecht kwam. [2] [slachtoffer 1] liep een snee/scheur in zijn achterhoofd op [3] en een hersenschudding. [4] Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte zijn voet achter het been van [slachtoffer 1] plaatste, hem toen een harde duw gaf en dat [slachtoffer 1] hard achterover tegen de grond ging. [5] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geduwd. [6]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, het plaatsen van zijn voet achter het been van [slachtoffer 1] – ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] geen mogelijkheid kreeg om zijn val te kunnen breken – en het vervolgens geven van een harde duw waardoor [slachtoffer 1] ook hard achterover viel, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Omdat de verdachte dit feit heeft bekend, hij nadien geen ander standpunt heeft ingenomen en namens de verdachte hieromtrent geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juli 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2021, p. 44.
Feit 3
Katwijk
[verbalisant] zag op 25 augustus 2021 te Katwijk dat er in de ophoudkamer enkele resten lagen die hij herkende als verbrande vloei en hij rook een geur die hij herkende alsof er net iets in brand had gestaan. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in de ophoudkamer van het politiebureau in Katwijk heeft gerookt en dat de verbrande vloei afkomstig was van een sigaret.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het aantreffen van verbrande vloei in een ophoudkamer onvoldoende om aan te kunnen nemen dat er sprake is geweest van brandstichting waarmee gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt immers niet dat er iets anders brand heeft gevat, dan wel dat er schroeiplekken zijn ontstaan in die ophoudkamer. De rechtbank zal de verdachte om die reden partieel vrij spreken van de hem ten laste gelegde brandstichting te Katwijk.
Leiden
Op 26 augustus 2021 zag en rook [naam] , locatie coördinator van het arrestantencomplex te Leiden, dat er boven de ramen van de cel waar de verdachte in was geplaatst grote schroeiplekken zaten en dat er schroeiplekken op het bed gedeelte zaten en dat het matras beschadigd was. [7]
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting van 15 juli 2022 verklaard dat hij geen brand heeft gesticht in de cel te Leiden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de schroeiplekken
– waarvan de rechtbank alleen maar kan vaststellen dat die veroorzaakt moeten zijn door vuur – al in de cel aanwezig waren alvorens de verdachte in die cel werd geplaatst dan wel dat deze schroeiplekken – door iemand anders – zijn toegebracht ten tijde van het luchten van de verdachte. De politie heeft dit immers niet vermeld in een proces-verbaal en de rechtbank ziet geen enkele reden om aan te nemen dat de politie dit niet zou opschrijven indien dit het geval zou zijn geweest. Daarnaast is het de gebruikelijke procedure dat de cellen worden gecontroleerd alvorens er een verdachte wordt geplaatst. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die de schroeiplekken heeft veroorzaakt.
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in Leiden schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 4
[slachtoffer 2] , assistent beveiliger B bij bureau arrestantentaken, was op 26 augustus 2021 werkzaam te Leiden. [slachtoffer 2] vorderde de verdachte om mee naar binnen te gaan. De verdachte zei dat hij niet ging meewerken. Toen [slachtoffer 2] op de verdachte afliep, kreeg hij een duw. Ten gevolge van die duw kwam [slachtoffer 2] met zijn arm tegen een asbak en liep een flinke snee in zijn bovenarm op. [8] Getuige [slachtoffer 3] heeft gezien dat [slachtoffer 2] (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) een duw kreeg van de verdachte en tegen de hangende asbak aan viel. [9]
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 2] .
Feiten 5 en 6
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de richting van [slachtoffer 3] heeft gespuugd en dat hij kankerlijer tegen hem heeft gezegd. [10] Op 26 augustus 2021 was [slachtoffer 3] werkzaam als arrestantenverzorger te Leiden. Hij heeft verklaard dat toen de verdachte op het bankje lag met zijn gezicht omhoog, hij, [slachtoffer 3] , hem vast hield ter hoogte van zijn borst en zelf gebogen boven zijn hoofd hing. De verdachte zei, terwijl hij [slachtoffer 3] aankeek: “kankerlijer, wacht maar tot ik je buiten zie dan heb jij een groot probleem”. Vervolgens spuugde de verdachte [slachtoffer 3] in zijn gezicht. Hij werd geraakt in zijn mond en beide ogen. [11] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte tegen [slachtoffer 3] zei: “jullie komen nog wel, kankerlijer, ik weet je te vinden in Leiden”.
Oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan niet alleen het veroorzaken van pijn, maar ook het bij een ander teweegbrengen van ‘min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam’ onder omstandigheden mishandeling opleveren. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [slachtoffer 3] in zijn gezicht heeft gespuugd. [slachtoffer 3] heeft hierover verklaard dat hij zich beledigd voelde, dat zijn linkeroog prikte en dat hij bang was dat de verdachte een ziekte zou hebben. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er bij [slachtoffer 3] sprake was van een zeer onaangename fysieke ervaring. Bang zijn voor besmetting met een ziekte duidt naar het oordeel van de rechtbank meer op een onaangename psychische ervaring, zoals zich angstig of bedreigd voelen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 5 primair ten laste gelegde mishandeling en veroordeeld voor de onder feit 5 subsidiair ten laste gelegde belediging.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De verdachte heeft verklaard alleen gescholden te hebben. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] te twijfelen. Niet valt in te zien waarom zij daarover zouden liegen. Dat de letterlijke bewoordingen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben gehoord niet volledig overeenkomen, verandert hier eveneens niets aan, aangezien de gehoorde bewoordingen qua strekking overeenkomen. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 3] voldoende ondersteund. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de geuite bewoordingen, mede ook gezien in het licht van de agressieve houding van de verdachte hieraan voorafgaand (het vernielen van ophouddeuren en het mishandelen van verbalisant [slachtoffer 2] ), bedoeld waren om [slachtoffer 3] te bedreigen en dat er geen sprake was een onbeheerste uiting van woede of frustratie. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat de verdachte :
1. primair
op 25 augustus 2021 te Sassenheim, gemeente Teylingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] hard heeft geduwd waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val kwam op zijn achterhoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 25 augustus 2021 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk meerdere deuren en sponningen, die geheel aan Politie Eenheid Den Haag toebehoorden heeft vernield;
3
op 26 augustus 2021 te Leiden, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een raamkozijn en een bed en/of een matras gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4
op 26 augustus 2021 te Leiden, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te duwen waardoor de arm van voornoemde [slachtoffer 2] tegen een asbak aankwam en waardoor voornoemde [slachtoffer 2] een snee in zijn bovenarm opliep;
5 subsidiair
op 26 augustus 2021 te Leiden opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , arrestantenverzorger, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
- door feitelijkheden heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] in het gezicht te spugen en
- mondeling heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen: kankerlijer;
6
op 26 augustus 2021 te Leiden [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "kankerlijer, wacht maar tot ik je buiten zie dan heb jij een groot probleem", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft bij haar beraadslaging over de vraag of de verdachte strafbaar is, acht geslagen op het Pro Justitiarapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het Pieter Baan Centrum van 8 juni 2022, opgemaakt door M. Fluit, psychiater en J. Heerschop, GZ-psycholoog (hierna: het rapport). Het rapport houdt onder meer in dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. Tevens is sprake van een lichte stoornis in cannabisgebruik.
De deskundigen schrijven in het rapport dat de verdachte vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis gedragspatronen bezit met agressieregulatieproblemen, waarbij hij in beperkte mate over een ander repertoire beschikt. De deskundigen adviseren daarom het onder feit 1, feit 4, feit 5 en feit 6 tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde in een licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, kan worden opgelegd. Zij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen PIJ-maatregel dient te worden opgelegd, omdat er in augustus 2022 een verlengingszitting gepland staat voor de onherroepelijke PIJ-maatregel die reeds aan de verdachte is opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De woede en agressie van de verdachte was op 25 en 26 augustus 2021 gericht tegen personen, die bezig waren met de uitoefening van hun werkzaamheden en in het geval van [slachtoffer 1] tevens met de zorg voor en begeleiding van de verdachte. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar ook het werkplezier voor degenen die er op die dag bij betrokken waren verpest. Voor [slachtoffer 1] zelfs zo erg dat hij zich genoodzaakt heeft gezien zijn werk als agressietrainer en pedagogische medewerker in te ruilen voor administratieve werkzaamheden. En hij was juist degene met wie de verdachte – ook naar eigen zeggen – een goede band had. Ten gevolge van de mishandeling heeft [slachtoffer 1] niet alleen lichamelijk en psychisch letsel opgelopen waarvoor hij moest worden behandeld, maar heeft hij er ook een litteken aan overgehouden. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging en belediging van andere ambtenaren in functie en heeft hij vernielingen gepleegd. Het is invoelbaar dat de verdachte met zijn agressieve handelen in combinatie met zijn postuur de slachtoffers angst heeft aangejaagd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 juni 2022, waaruit volgt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie voor geweldsdelicten. Ten tijde van het plegen van de mishandeling verbleef de verdachte in Forensisch Centrum Teylingereind in verband met een eerder aan hem opgelegde PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reeds onder 5 genoemde rapport, waaruit volgt dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat hij lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een lichte stoornis in cannabisgebruik. De deskundigen achten toepassing van het jeugdstrafrecht geïndiceerd, aangezien uit de klinische observaties is gebleken dat de verdachte op een ontwikkelingsniveau onder zijn kalenderleeftijd zit en hij de relatie en de interactie met opvoeders nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Voorts is vastgesteld dat hij nog beïnvloedbaar is. Om recidive te voorkomen en om enige beweging te bewerkstelligen in de persoonlijkheidsproblematiek, achten de deskundigen een klinische behandeling noodzakelijk. Gezien het relatieve gebrek aan ziekte-inzicht als het gaat om de tot nu toe onbehandelde narcistische problematiek met agressieregulatieproblemen en het onrijpe ontwikkelingsniveau, adviseren de deskundigen om de klinische behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank volgt de conclusie dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden, gelet op de persoon van de verdachte en maakt die tot de hare. Voorts volgt de rechtbank de conclusie van de deskundigen dat een behandeling noodzakelijk is en dat die behandeling dient plaats te vinden in het kader van een PIJ-maatregel en maakt die tevens tot de hare. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de mate van toerekenbaarheid, zoals reeds onder 5 uiteengezet.
Straf en maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel. De onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Uit bovengenoemd rapport volgt dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van deze misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is. De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de raadsvrouw om geen PIJ-maatregel op te leggen met het oog op de eerder opgelegde PIJ-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel, die in ieder geval de komende twee jaren zal duren, is geïndiceerd op basis van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten. In dat verband merkt de rechtbank op dat de huidige PIJ-maatregel zal eindigen op het moment dat de nieuwe PIJ-maatregel onherroepelijk wordt.
Alles afwegend acht de rechtbank, in navolging van de eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en de PIJ-maatregel passend en geboden. De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is, voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 2.248,49 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.248,49 aan materiële schade en
€ 1.000,- aan immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de kosten voor de trui, de broek en het beddengoed niet kunnen worden toegewezen, omdat er geen bonnen zijn bijgevoegd. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband is tussen de rugpijn en de mishandeling, aangezien uit de letselrapportage niet volgt dat de rugpijn veroorzaakt is door de val en de benadeelde partij voor die klachten enkele weken later pas naar de huisarts is gegaan. De kosten van de medicijnen (Tramadol) en de röntgenfoto’s kunnen wat haar betreft dan ook niet worden toegewezen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank merkt op dat voor het toewijzen van geleden schade het geen vereiste is dat de benadeelde partij bonnetjes overlegt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat het beddengoed en de kleding van de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde feit zijn beschadigd. De gevorderde bedragen komen de rechtbank allerzins redelijk voor en zullen worden toegewezen.
Voor wat betreft het door de verdediging naar voren gebracht ontbreken van een causaal verband tussen de rugklachten en het bewezen verklaarde feit, merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij heeft verklaard dat die klachten daags na het voorval zijn ontstaan en dat de benadeelde partij na anderhalve week de huisarts heeft bezocht. Uit de medische stukken volgt dat de rugklachten zijn ontstaan door een trauma. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om aan de verklaring van de benadeelde partij te twijfelen, omdat uit geen van de stukken blijkt dat die klachten door iets anders dan het bewezen verklaarde feit zouden zijn ontstaan en het niet ongebruikelijk is om pas na een relatief korte periode een arts te consulteren.
De overige gevorderde materiële en immateriële schade zullen door de rechtbank worden toegewezen, aangezien deze voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist door of namens de verdachte.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 augustus 2021.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.248,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte uitvoerig letsel heeft overgehouden aan de vuistslag van de benadeelde partij en verzoekt om die reden de vordering te matigen.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft, nadat de verdachte hem in zijn gezicht had gespuugd, de verdachte een vuistslag in zijn gezicht gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarmee het recht in eigen hand heeft genomen en acht het om die reden billijk om de vordering te matigen. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 300,-. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 augustus 2021. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
7.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering toewijzen, aangezien deze voldoende is onderbouwd en niet is betwist door of namens de verdachte. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 augustus 2021.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77c, 77i, 77s, 77gg, 266, 267, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:vernieling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 4:mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 5 subsidiair:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 6:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentievoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte voorts op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 2.248,49, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.248,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] , waarbij de gijzeling wordt bepaald op 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] deels toe en veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] een bedrag van € 300,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] , waarbij de gijzeling wordt bepaald op 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] , waarbij de gijzeling wordt bepaald op 0 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021247824, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Katwijk-Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 87).
2.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 25 augustus 2021, p. 29.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 25 augustus 2021, p. 29.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2021, p. 27.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2021, p. 38 en 39.
6.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 juli 2022.
7.Proces-verbaal aangifte W. [naam] d.d. 26 augustus 2021, p. 80.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 24 augustus 2021, p. 66.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] d.d. 26 augustus 2021, p. 73.
10.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 juli 2022.
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] en proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 26 augustus 2021, p. 77.