ECLI:NL:RBDHA:2022:769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21-2297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleidssepot en verzoek om vergoeding van advocaatkosten in strafzaak

Op 20 januari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, geboren in 1996, een verzoek indiende op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om vergoeding van advocaatkosten. De verzoekster was verdacht van wederspannigheid, maar haar strafzaak was op 6 juli 2021 geseponeerd door de officier van justitie vanwege de beperkte kring van het feit. De rechtbank heeft het verzoek op 6 januari 2022 behandeld in een openbare raadkamer, waarbij de verzoekster niet aanwezig was, maar haar advocaat, mr. N. Coffi, en de officier van justitie, mr. R. Knobbout, wel. De verzoekster vroeg om een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van haar advocaat, maar de officier van justitie betoogde dat er geen gronden van billijkheid waren voor toekenning van deze vergoeding, gezien het beleidssepot en de verwachting dat de zaak tot een veroordeling zou hebben geleid.

De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 530 Sv een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank concludeerde dat de strafzaak was geëindigd op basis van opportuniteit en niet wegens gebrek aan bewijs, en dat er een stevige verdenking bestond ten aanzien van wederspannigheid. De rechtbank volgde de advocaat niet in zijn standpunt dat de aanhouding onrechtmatig was en oordeelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de verzochte vergoeding. Het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/023470-21
Raadkamernummer: 21/2297
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeksters]

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat
mr. N. Coffi, adres: Stille Steeg Oost 45, 3823 ZK te Amersfoort,
hierna: verzoekster.

Inleiding

Tegen verzoekster is de verdenking gerezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Op 6 juli 2021 is de strafzaak geseponeerd door de officier van justitie vanwege de beperkte kring waarbinnen het feit zich had afgespeeld.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 6 januari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoekster is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen. Wel aanwezig was haar advocaat, mr. N. Coffi. Tevens is de officier van justitie mr. R. Knobbout gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot verkrijging van een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van de advocaat tot een bedrag van € 360,00, vermeerderd met een bedrag van € 340,00, respectievelijk € 680,00 indien een mondelinge behandeling plaatsvindt, in verband met de kosten van het indienen en behandelen van dit verzoekschrift.
De advocaat heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer aangevoerd dat het wegwerken van achterstanden door middel van beleidssepots erin resulteert dat zaken niet inhoudelijk worden beoordeeld en dat dat in dit geval ten nadele van verzoeker komt, omdat hij bij een inhoudelijke beoordeling door een rechter zou zijn vrijgesproken.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding, omdat het gaat om een beleidssepot, dat mede is ingegeven door de wens om voorraden bij het OM weg te werken. De zaak zou zonder meer tot een veroordeling hebben geleid. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

Het oordeel van de rechtbank

Ingevolge artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend van de kosten van een raadsman. Indien gronden voor billijkheid aanwezig zijn, moet komen vast te staan dat de rechtsbijstand is verleend, dat de daarvoor in rekening gebrachte kosten redelijk zijn en dat die kosten voor rekening van de gewezen verdachte komen of gekomen zijn.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst uit dat in de aard, het verloop en/of de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (volledige) vergoeding toe te kennen. Zo kan de raadkamer rekening houden met de mate waarin de verzoekster de tegen hem gerezen verdenking en de daarop volgende kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd.
De strafzaak is geëindigd doordat de zaak door het Openbaar Ministerie is geseponeerd op grond van beleidsoverwegingen, in het bijzonder gelet op de geringe ernst van het feit en de wens om voorraden weg te werken. Dit betekent dat de strafzaak ten einde is gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs. Dit betekent ook dat de strafzaak is geëindigd zonder dat de rechter een inhoudelijke beoordeling over de schuld of strafbaarheid van verzoeker/verzoekster heeft gegeven.
Uit het dossier in de strafzaak blijkt het volgende.
Op 7 september 2020 is verzoekster in tram 3 gecontroleerd op het hebben van een vervoersbewijs. Zij verklaarde dat zij een vervoersbewijs had willen kopen, maar dat de kaartverkoopautomaat weigerde. De HTM-controleur liep toen met haar mee naar de automaat waar het vervolgens wel lukte om een kaartje te kopen. Omdat verzoekster volgens de HTM-controleur wel een kaartje had kunnen kopen, maar dat niet had gedaan, hield hij haar staande. Hij vroeg verzoekster om een identiteitsbewijs aan hem te tonen. Zij weigerde dit, ook na vordering daarvan. Verzoekster verklaarde: “Jij krijgt mijn identiteitsbewijs niet want ik wil jullie je zin niet geven”. Hierop werd verzoekster aangehouden wegens het rijden zonder vervoersbewijs en het niet tonen van haar identiteitsbewijs op grond van de Wet identificatieplicht. Verzoekster werd gewaarschuwd om vrijwillig aan haar aanhouding mee te werken, maar dat wilde zij niet. De HTM-controleur hoorde haar zeggen: “Nee ik ga niet meewerken, jullie luisteren niet”. Zij probeerde uit te stappen. Verzoekster werd gesommeerd om te blijven staan. Zij probeerde wederom uit te stappen. De HTM-controleur pakte haar pols vast en verzoekster viel op de grond. Verzoekster verzette zich hevig en bleef zich verzetten. Verzoekster heeft bij de politie verklaard dat zij zich bleef verzetten omdat zij op een agressieve manier werd aangepakt.
De rechtbank volgt, gelet op de inhoud van het strafdossier, de advocaat niet in zijn standpunt dat het vorderen van het identiteitsbewijs en de aanhouding wegens zwart rijden en het niet tonen van het identiteitsbewijs onrechtmatig waren. De rechtbank concludeert voorts dat jegens verzoekster een stevige verdenking bestond ten aanzien van (in ieder geval) wederspannigheid, op grond waarvan verzoekster als verdachte kon worden aangemerkt. Ondanks dat over de schuld of strafbaarheid van de verdachte met betrekking tot de wederspannigheid geen inhoudelijk oordeel is gegeven, is de tegen verzoekster bestaande verdenking niet weggenomen. Daarom kan niet worden gezegd dat het hier gaat om een verzoek tot het vergoeden van kosten die achteraf gezien ten onrechte zijn gemaakt.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding van de kosten die verzoekster in de strafzaak heeft gemaakt. Het ontbreken van een inhoudelijke beoordeling van de strafzaak, waarop de advocaat heeft gewezen, maakt de beoordeling van onderhavig verzoek ex 530 Sv niet anders. Er zijn immers andere wegen voor een (gewezen) verdachte dan de onderhavige procedure om een inhoudelijke beoordeling of andere afdoening van zijn of haar strafzaak te bewerkstelligen.
Het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. L. Kelkensberg, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.N.D. Snel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.