ECLI:NL:RBDHA:2022:7686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
20/783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D. Biever
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake AVG-aanvraag en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Marokko, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar dat hij op 10 september 2019 had ingediend. Dit bezwaar was gericht tegen een eerdere beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 14 februari 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde en weigerde een dwangsom vast te stellen voor het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

De rechtbank overwoog dat de e-mail van 24 april 2019, die eiser had gestuurd, materieel hetzelfde verzoek inhield als de aanvraag die op 11 juli 2019 was ingediend op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Aangezien er al een besluit was genomen op het AVG-verzoek, kon eiser met zijn beroep niet in een gunstigere positie komen. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroepsgronden.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat, omdat het materieel om hetzelfde AVG-verzoek ging, er slechts eenmaal schadevergoeding kon worden toegekend. Aangezien in een eerdere uitspraak al schadevergoeding was toegekend, werd het verzoek van eiser afgewezen. De rechtbank besloot dat verweerder de proceskosten niet hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (Marokko), eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij brief van 27 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 10 september 2019.
Bij besluit van 14 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd een dwangsom voor niet tijdig nemen van een besluit vast te stellen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder was niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Partijen verschillen van mening of eiser procesbelang bij dit beroep [1] heeft en zo ja of verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen op bezwaar.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Op 24 april 2019 heeft de gemachtigde van eiser een e-mail verstuurd aan een medewerker van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) met daarin het volgende verzoek:

“Ik wil graag alles wat over meneer [eiser] is besproken lezen, zodat ik ook kan beoordelen of enig motief ten grondslag heeft gelegen aan uw feitelijk handelen. Voor zover nodig vraag ik u deze vraag door te geleiden naar de in artikel 15 van de AVG genoemde verwerkingsverantwoordelijke. Om u niet nodeloos te belasten hoeft u niet verder terug te gaan dan 11 december 2018. Ik vraag u de verzamelde gegevens vanaf die datum (tot nu) aan mij ter inzage te geven.”

3. Op 11 juli 2019 heeft de gemachtigde ten behoeve van eiser een aanvraag op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ingediend. De aanvraag luidt:

“In de periode van 11 december 2018 tot en met heden heeft u persoonsgegevens van cliënt verwerkt. Ik vraag u mij aan te geven om welke gegevens het gaat; wat het doel is van het gebruik; aan wie u de gegevens eventueel heeft verstrekt; welke passende waarborgen voor doorgifte u heeft getroffen al u deze gegevens heeft doorgegeven aan een ander land of aan een internationale organisatie; wat de herkomst is van de gegevens, als deze bekend is en hoe lang de gegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen. Ik beperk mijn aan vraag dus tot gegevens die u heeft verzameld in de periode van 11 december tot en met heden. Ik beroep me voor mijn verzoek op artikel 12 en 15 eerste lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).”

4. Op 14 augustus 2019 heeft de gemachtigde een ingebrekestelling gestuurd vanwege niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 24 april 2019. [2]
5.1.
Bij brief van 28 augustus 2019 heeft verweerder naar aanleiding van de ingebrekestelling gereageerd. Verweerder heeft de gemachtigde meegedeeld dat het verzoek van 24 april 2019 niet is opgevat als een verzoek op grond van de AVG, maar als een verzoek om stukken die betrekking hebben op een lopende bezwaarprocedure.
5.2.
Tegen deze brief richt zich het bezwaar van 10 september 2019.
5.3.
Op 4 december 2019 heeft de gemachtigde van eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Op 27 januari 2020 heeft de gemachtigde van eiser dit beroep ingesteld.
5.4.
Bij het besluit 14 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 28 augustus 2019 geen besluit op een aanvraag is. Hierom is er geen aanspraak op een dwangsom voor niet tijdig beslissen op bezwaar [3] , aldus verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser voert aan dat met de e-mail van 24 april 2019 wel degelijk een AVG-aanvraag is ingediend en dat van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar geen sprake is. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen dwangsom voor niet tijdig beslissen op bezwaar vastgesteld. Ten slotte is de redelijke termijn overschreden waarbinnen een procedure over de rechtmatigheid van een besluit moet zijn afgerond, zodat eiser recht heeft op vergoeding van de als gevolg daarvan geleden immateriële schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat bij het verzoek van 24 april 2019 materieel om hetzelfde verzoek op grond van de AVG als in de aanvraag van 11 juli 2019 gaat.
7.2.
Bij het besluit van 14 januari 2020 heeft verweerder de aanvraag van 11 juli 2019 deels ingewilligd en eiser de maximale dwangsom voor het niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag toegekend. Ten tijde van het instellen van dit beroep op 27 januari 2020 was dus al een materieel primair besluit op het AVG-verzoek genomen en was de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit nog niet verstreken. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 januari 2020 heeft verweerder bij besluit van 9 april 2020 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen het laatstgenoemde besluit is bij uitspraak van 25 juli 2022 door deze rechtbank ongegrond verklaard (SGR 20/3580).
Gezien het voorgaande kan eiser met een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep niet in een gunstigere positie komen ten aanzien van zijn aanspraken op grond van de AVG, dan de positie waarop hij verkeert met de afhandeling van de aanvraag van 11 juli 2019. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Dit betekent dat de rechtbank niet aan een beoordeling van de beroepsgronden toekomt.
Redelijke termijn
8. Eiser heeft verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. [4]
8.1.
Nu in deze beroepsprocedure het materieel om hetzelfde AVG-verzoek gaat als het AVG-verzoek waarop het beroep SGR 20/3580 van eiser ziet, is de rechtbank van oordeel dat voor beide zaken slechts eenmaal de verzochte schadevergoeding dient te worden toegekend. Omdat in de uitspraak op het beroep met nummer SGR 20/3580 al een bedrag aan immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn is toegekend, zal de rechtbank het onderhavige verzoek afwijzen.
Conclusie
9. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
10. Verweerder hoeft de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 14 februari 2020, niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich ook tegen het besluit van 14 februari 2020.
2.Op 29 augustus 2019 is beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 24 april 2019. Bij uitspraak van 28 februari 2020 heeft rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, dit beroep niet-ontvankelijk verklaard (LEE 19/4434).
3.Artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb.
4.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.