ECLI:NL:RBDHA:2022:7676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een uitstallingsvergunning voor een bloemenstal in verband met verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een uitstallingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser, die sinds 1985 bloemen en planten verkoopt vanuit een bloemenkiosk, had een vergunning aangevraagd voor het uitstallen van zijn waren op een strook van 8m2 die over een fietspad heen reikte. De aanvraag werd afgewezen op basis van verkeersveiligheid, waarbij verweerder zich baseerde op adviezen van het Vooroverleg Over Verkeerszaken (VOV) en de Adviescommissie Openbare Ruimte (ACOR).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de uitstalling het overzicht van de kruising zou belemmeren en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar zou kunnen brengen. Eiser was van mening dat de verkeerssituatie niet was veranderd en dat hij onevenredig benadeeld werd, vooral omdat de wegbeheerder geen bezwaar had tegen de uitstalling. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wogen dan de belangen van eiser.

De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende duidelijk had gemaakt dat vergunningverlening op de strook voor gevaarlijke situaties kon zorgen, en dat de afwijzing van de vergunning dus gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3145

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [vestigingsplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Naghi-Zadeh).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitstallingsvergunning voor 2020 bij zijn bloemenstal afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2021(het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en wegbeheerder de heer [A] . Ook is de buurman van eiser verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Sinds 1985 verkoopt eiser bloemen en planten vanuit een bloemenkiosk ( [adres] [nummer] ) die staat op een perceel van een brede scheiding van twee rijbanen vlakbij een kruispunt. Sinds 2003 wordt de kop van het perceel doorsneden door een fietspad. Het gevolg is dat de ruimte voor het uitstallen tussen de voorkant van de kiosk en de rijbaan afnam en sindsdien reikt tot het fietspad. Eiser heeft daarom een strook (8m2), gelegen over het fietspad heen tot aan de rijbaan, gebruikt om zijn waren uit te stallen. In het seizoen dat er veel vraag is naar bloemen en planten is dit voor eiser van belang.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor zover die ziet op de 8m2-strook afgewezen uit oogpunt van doelmatig beheer van de weg, daaronder mede begrepen de bescherming van de belangen van het rij- en voetgangersverkeer. Hij baseert zijn standpunt op het advies van het Vooroverleg Over Verkeerszaken (VOV) dat luidt dat een uitstalling op deze locatie het overzicht belemmert van de kruising en dit afbreuk doet aan de verkeersveiligheid.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij de besluitvorming van verweerder niet kan doorzien. Hij begrijpt niet dat de wegbeheerder heeft aangegeven dat wat hem betreft de uitstalling er mocht staan, maar dat het door verweerder gevolgde advies anders luidt.
Eiser begrijpt evenmin waarom hij jarenlang met rust is gelaten. De verkeersituatie is volgens hem niet gewijzigd. Eiser vindt dat om andere redenen bij het kruispunt sowieso gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Eiser vindt dat hij onevenredig wordt benadeeld.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De wegbeheerder geeft als verklaring voor het bij eiser gerezen misverstand dat hij heeft gezegd dat hij persoonlijk geen problemen heeft met de uitstalling, maar dat vanuit zijn functie geredeneerd de uitstalling over het fietspad heen verkeerskundig betekent dat de medewerkers en de klanten continue het drukke fietspad kunnen oversteken en daarmee afbreuk doen aan de verkeersveiligheid van alle betrokken weggebruikers.
Per vergissing is de persoonlijke opvatting van de wegbeheerder ook met eiser gedeeld. Het oversteken van het fietspad is niet verboden, maar verweerder moet onnodige bewegingen zoveel als mogelijk voorkomen. Daarbij helpt het niet als klanten die bezig zijn met het aanschaffen van planten en daardoor mogelijk afgeleid kunnen zijn van de verkeersituatie.
5. De rechtbank stelt met verweerder vast dat op grond van de APV voor Den Haag er geen uitstalling mag worden geplaatst op een locatie zonder dat hiervoor een vergunning is verleend. [1] Indien ten minste een van de weigeringsgronden uit de APV zich voordoet, mag de vergunning worden geweigerd.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het VOV waaraan verweerder advies heeft gevraagd als een deskundigenorgaan is te beschouwen. Het VOV heeft negatief geadviseerd. Ook de Adviescommissie |Openbare Ruimte (ACOR) heeft negatief geadviseerd, ofschoon voor het vragen van dat advies in dit geval geen aanleiding bestond. Verweerder mag grote betekenis toekennen aan het advies van het VOV.
5.2.
De rechtbank begrijpt dat bij eiser onvrede bestaat over de wijze van besluitvorming, maar stelt ook vast dat gelet op de regelgeving en het advies van de VOV, verweerder na afweging van de bescherming van de belangen van het rij- en voetgangersverkeer en de verdeling van gebruiksmogelijkheden van de weg en het belang van eiser om zijn goederen op de strook uit te stallen, aan het belang van eiser minder betekenis is toegekend. Van verweerder wordt verwacht dat hij geen vergunning geeft als het geen denkbeeld is dat vergunningverlening voor gevaarlijke situaties kan zorgen. Verweerder heeft voldoende duidelijk gemaakt dat vergunningverlening op de strook voor gevaarlijk situaties kan zorgen. Dat die zich naar eiser zegt nog niet hebben voorgedaan is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Van algemene bekendheid is dat sedert 2003 het aantal inwoners van Den Haag en de verkeersdrukte is toegenomen. Daarmee mag verweerder rekening houden.
Weliswaar is vele jaren tegen de niet-vergunde uitstalling op die strook niet opgetreden, maar dit betekent niet dat verweerder op de aanvraag van eiser niet afwijzend mocht beslissen.
6. Wat eiser naar voren heeft gebracht is geen aanleiding om verweerder op te dragen een ander besluit te nemen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2:10 van de algemene plaatselijke verordening Den Haag.