ECLI:NL:RBDHA:2022:7674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/09/609916 / HA ZA 21-321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve vordering van belangenorganisaties tegen de Staat en de Koning met betrekking tot de ontvankelijkheid van de belangenorganisaties

In deze zaak hebben de vereniging Het Republikeins Genootschap en Stichting de Republikein een collectieve vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden en de Koning. De vordering betreft de ontvankelijkheid van de belangenorganisaties in hun verzoeken, die onder andere inhouden dat de Staat en de Koning worden bevolen bepaalde bescheiden te overleggen en dat er een verklaring voor recht wordt gegeven dat de Staat handelt in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De eisers stellen dat de huidige rol van de Koning in de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht een eerlijk proces in gevaar brengt, vooral in procedures waarin de Koning partij is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure voldoet aan de vereisten voor collectieve acties, maar dat er nog vragen zijn over de ontvankelijkheid van de vorderingen van de eisers. De rechtbank heeft de eisers de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten en te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 13 juli 2022, waarbij de eisers hun conclusie over de ontvankelijkheidsvereisten moeten nemen en de Staat en de Koning de gelegenheid krijgen om hierop te reageren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/609916 / HA ZA 21-321
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van

1.de vereniging HET REPUBLIKEINS GENOOTSCHAPte Utrecht ,

2.
STICHTING DE REPUBLIKEIN, te Amsterdam ,
eiseressen,
advocaat mr. N.A.W.E. Jansen te Utrecht ,
tegen

1.DE STAAT DER NEDERLANDEN (Het Ministerie van Algemene Zaken),

te Den Haag ,
2.
MR. [gedaagde]te [plaats 2] ,
in zijn hoedanigheid van gemachtigde (ex artikel 77 Rv) van [naam] , te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te Den Haag .
Partijen zullen hierna het Republikeins Genootschap , de Republikein, de Staat en de Koning genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 2 producties,
  • de conclusie van antwoord met 1 productie.
1.2.
Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen of een mondelinge behandeling zal worden gelast.

2.Het geschil

2.1.
Eisers vorderen in deze zaak dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Staat en de Koning beveelt de door hen gevorderde bescheiden te overleggen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. een verklaring geeft voor recht dat de Staat handelt in strijd met artikel 6 EVRM en daarmee onrechtmatig jegens het Republikeins Genootschap en de Republikein, doordat de bevoegdheden, het bijzonder procesrecht en de tradities rondom de Koning afbreuk doen aan een eerlijk proces in procedures waarin de Koning partij is;
3. de Staat beveelt om maatregelen te nemen die bevorderen dat de Koning geen onderdeel meer uitmaakt van zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechtsprekende macht om mogelijk te maken dat de Koning toegang krijgt tot een (van hem) onafhankelijke rechter dan wel op een door de rechter in goede justitie te bepalen wijze;
4. de Koning beveelt om geen procedures bij de rechter aanhangig te maken tegen de pers of anderen nu het concrete en realistische gevaar dreigt dat die procedures niet conform artikel 6 EVRM zullen zijn of een ander in goede justitie te bepalen tijdelijk bevel om schending van het verdrag zoveel mogelijk te voorkomen;
met veroordeling van de Staat en de Koning in de proceskosten.
2.2.
Het gaat in deze procedure om collectieve vorderingen in de zin van artikel 3:305a BW, waarmee het Republikeins Genootschap en de Republikein opkomen voor een algemeen belang. Het Republikeins Genootschap streeft naar democratisering en een staatsinrichting zonder erfopvolging. Stichting de Republikein is de uitgever van het tijdschrift De Republikein dat schrijft over alle onderwerpen die raken aan fundamentele hervormingen richting een democratische rechtstaat. Het Republikeins Genootschap en de Republikein voeren over hun belang bij de vorderingen het volgende aan.
De Republikein wordt als uitgeverij direct geraakt door de mogelijkheid van een procederende Koning en het Republikeins Genootschap is zeer betrokken bij de institutionele rol van de democratische media als waarborg tegen machtsmisbruik door de koning. Regelmatig bestempelt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de pers als de spreekwoordelijke waakhond voor de democratie, die zorgt voor
checks and balanceswaarmee getracht wordt te voorkomen dat instituties en personen misbruik maken van hun macht. Veroordeling van media door de rechter kunnen een
chilling effecthebben waardoor de vervulling van de waakhondfunctie van de pers wordt bemoeilijkt. Burgerrechtorganisaties zoals het Republikeins genootschap hebben volgens het EHRM een functie die vergelijkbaar is met die van de media;
social watchdog. Het Republikeins genootschap ‘blaft’ dan ook in deze procedure omdat de Koning succesvol procedeert tegen de media zonder dat in alle opzichten is voldaan aan de eisen die gesteld moeten worden aan een eerlijk proces. Dat is niet acceptabel, aldus het Republikeins Genootschap en de Republikein. Het Republikeins Genootschap heeft via 935 donateurs deze rechtszaak bekostigd en de helft van de donateurs was geen lid van de vereniging. Daaruit blijkt volgens het Republikeins Genootschap en de Republikein dat het onderwerp – de macht van de Koning – leeft in de Nederlandse samenleving.
2.3.
De Staat en de Koning voeren verweer en concluderen in de eerste plaats dat het Republikeins Genootschap en de Republikein niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. Zij wijzen erop dat niet is voldaan aan de eisen die in artikel 3:305a BW en in artikel 1018c Rv worden gesteld aan de collectieve actie.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de collectieve actie gelden bijzondere procedureregels die zijn neergelegd in artikel 1018b en volgende Rv.
3.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat is voldaan aan de vereisten uit artikel 1018c lid 2 Rv, te weten het indienen van de dagvaarding ter griffie van de rechtbank binnen twee dagen na dagvaarding onder gelijktijdige aantekening van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve acties. Vervolgens is de zaak voor drie maanden aangehouden overeenkomstig artikel 1018c lid 3 Rv.
3.3.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv vindt inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW (of niet aan die eisen hoeft te worden voldaan op grond van artikel 3:305a lid 6);
b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben, en
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
3.4.
Ten aanzien van grond a (ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW) geldt het volgende. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een vordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering) indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting of vereniging, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting of vereniging wordt gerealiseerd (lid 3 sub a)
de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b)
de stichting of de vereniging heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c),
de stichting of de vereniging stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Als het gaat om een rechtsvordering met een ideëel doel of wanneer de aard van de vordering daartoe aanleiding geeft, kan de rechter een rechtspersoon ontvankelijk verklaren zonder dat aan de vereisten van lid 2 a tot en met e en lid 5 is voldaan (artikel 3:305a lid 6 BW, het zogenoemde lichte regime).
3.5.
Of het Republikeins Genootschap en de Republikein aan de in artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW gestelde eisen voldoet, kan op grond van wat in de dagvaarding is aangevoerd niet worden vastgesteld. Het Republikeins Genootschap en de Republikein hadden hier op grond van artikel 1018c lid 1 (onder d) Rv in de dagvaarding aandacht aan moeten besteden. Het Republikeins genootschap en de Republikein zullen daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld omdat het de rechtbank onjuist voorkomt om de zaak nu op dit formele punt af te doen.
3.6.
Bij de in artikel 1018c, lid 5 onder b bedoelde toets wordt beoordeeld of de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn. In dat kader schrijft artikel 1018c lid 1 Rv voor dat de dagvaarding waarmee de collectieve vordering wordt ingesteld onder meer omschrijft op welke gebeurtenis of gebeurtenissen de vordering betrekking heeft, de personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt en de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn. Daarbij is ook de afbakening van de ‘nauw omschreven groep’ personen in de zin van artikel 1018e lid 2 Rv van belang. Ook over dit punt kan op grond van wat in de dagvaarding is aangevoerd – mede gelet op het verweer van de Staat en de Koning op dit punt – nog geen oordeel worden gegeven. In 5.2 van de dagvaarding is weliswaar benadrukt dat ideëel getinte belangen zich lenen voor bundeling in een collectieve vordering en dat met de collectieve actie kan worden opgekomen voor belangen die mensen rechtstreeks raken of die mensen zich vanuit een bepaalde overtuiging hebben aangetrokken, maar hoe dat precies moet worden gezien in deze zaak en voor wiens belangen het Republikeins Genootschap en de Republikein in deze procedure willen opkomen is nog niet voldoende duidelijk. De rechtbank zal het Republikeins Genootschap en de Republikein de gelegenheid geven om te reageren op het verweer van de Staat en de Koning ten aanzien van dit punt en hun standpunten ten aanzien van de ontvankelijkheidseis van artikel 1018c lid 5onder b verder toe te lichten en te onderbouwen.
3.7.
De rechtbank wijst er verder op dat als het Republikeins Genootschap en de Republikein in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, in beginsel de vervolgstappen moeten worden genomen die zijn genoemd in artikel 1018e Rv (aanwijzing exclusieve belangenbehartiger), artikel 1018f Rv(bekendmaking aanwijzing exclusieve belangenbehartiger en mogelijkheid
opt-outof
opt-in) en 1018g Rv (de pauze in de procedure). Dat ligt voor vorderingen die niet zien op schadevergoeding voor een bepaalde groep benadeelden wellicht niet altijd in de rede, maar in de wet is daarop geen uitzondering gemaakt voor ideële vorderingen. Het Republikeins Genootschap en de Republikein zullen daarom in de gelegenheid gesteld worden om zich ook daarover uit te laten en in elk geval aan te geven wie als belangenbehartiger zou moeten worden aangewezen, op welke wijze de in artikel 1018e Rv beschreven mededeling zou moeten worden gedaan en wat daarin zou moeten staan.
3.8.
De zaak zal daarom worden verwezen naar de rolzitting van 13 juli 2022 voor een door het Republikeins Genootschap en de Republikein te nemen conclusie over de hiervoor beschreven punten. De Staat en de Koning krijgen de gelegenheid om daarom bij antwoordconclusie te reageren.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 juli 2022voor het nemen van een conclusie door het Republikeins Genootschap en de Republikein over de ontvankelijkheidsvereisten beschreven in artikel 1018c lid 5 Rv en de te nemen vervolgstappen beschreven in 1018e en verder Rv, waarna de wederpartij vier weken later een antwoordconclusie kan nemen,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: