ECLI:NL:RBDHA:2022:7668
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de geldigheid van digitale handtekeningen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, geboren in 1987 en van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 14 juli 2022 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 18 juli 2022 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser aanvoert dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is omdat deze niet is ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel digitaal is ondertekend en dat er ook een exemplaar met een natte handtekening aan de eiser is verstrekt. Hierdoor is de maatregel volgens de eisen van het Vreemdelingenbesluit rechtmatig tot stand gekomen. De beroepsgrond van de eiser slaagt niet.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is van mening dat er geen aanleiding is om een minder verstrekkend middel toe te passen of te concluderen dat de staatssecretaris niet voortvarend genoeg heeft gehandeld. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.