ECLI:NL:RBDHA:2022:7667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
09-278272-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereiding van handel in en productie van synthetische drugs met bewijs ontleend aan Encrochat-berichten

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de voorbereiding van de handel in en productie van synthetische drugs, waaronder amfetamine en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juli 2020 in Pijnacker een aanzienlijke hoeveelheid hennep (93,97 kilogram) en amfetamine (ongeveer 5,8 kilogram) aanwezig had. Dit bewijs was onder andere gebaseerd op Encrochat-berichten, waarin de verdachte communiceerde over de productie en verkoop van deze drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze middelen aanwezig had en dat hij betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en methamfetamine. Ondanks het ontbreken van een machtiging ex artikel 126dd Sv, oordeelde de rechtbank dat het bewijs niet onrechtmatig was, omdat de gegevens uit een ander onderzoek waren verkregen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, hoger dan de eis van de officier van justitie, vanwege de ernst van de feiten en de actieve rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank weigerde een geldboete op te leggen, omdat de gevangenisstraf als voldoende werd beschouwd om de strafdoelen te bereiken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/278272-21
Datum uitspraak: 1 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum en plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan de IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 januari 2022 en 13 april 2022 (beide pro forma) en 17 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 juni 2022 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 93,97 kilogram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 24 juli 2020 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
zich of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
- de aan- en/of verkoopprijs van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) gevraagd en/of verstrekt en/of uitgewisseld en/of
- een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) te koop gevraagd en/of aangeboden en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) en/of
- inlichtingen en/of aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of ketamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt ten aanzien van (een) beschikbare productielocatie(s) en/of huurprij(s)(zen) van (een) (bedrijfs)ruimte(s)
en/of
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte:
- een PGP-telefoon.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover van belang – ingaan bij de bewijsoverwegingen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde rechtmatigheidsverweren gevoerd die primair strekken tot bewijsuitsluiting in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank zal deze verweren hierna bespreken.
Verder heeft de raadsman zich ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, zodat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – ingaan bij de bewijsoverwegingen.
3.3.
De rechtmatigheidsverweren
De verweren van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er vormverzuimen zijn met betrekking tot de verkrijging van de Encrochat-gegevens in het onderzoek tegen de verdachte. Daartoe heeft de raadsman allereerst bepleit dat zich in het dossier geen machtiging ex artikel 126uba Sv bevindt, waardoor niet kan worden vastgesteld wanneer de berichten die worden toegeschreven aan ‘ Bestorca ’, het Encrochat-account waarvan de politie het vermoeden heeft dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt, zijn veiliggesteld en of dat is gebeurd binnen de periode waarvoor de machtiging is afgegeven. Verder heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat het dossier geen machtiging ex artikel 126dd Sv bevat, waardoor niet kan worden gecontroleerd of de gegevens die in een ander onderzoek zijn verkregen (namelijk onderzoek 26Lemont), mochten worden overgedragen aan het onderzoek naar de verdachte.
Als gevolg van het ontbreken van de twee machtigingen in het dossier moet het onderzoek naar de Encrochat-gesprekken van Bestorca als onrechtmatig worden aangemerkt. De raadsman heeft bepleit dat het hier gaat om ernstige vormverzuimen waardoor belangrijke strafvorderlijke voorschriften in aanzienlijke mate zijn geschonden. Als gevolg van deze vormverzuimen is er een onrechtmatige inbreuk op de privacy van de verdachte geweest – ervan uitgaande dat de verdachte inderdaad schuilgaat achter Bestorca . Bewijsuitsluiting is volgens de raadsman een passende reactie op de vormverzuimen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met de raadsman geconstateerd dat de machtiging ex artikel 126dd Sv zich niet in het dossier bevond. De officier van justitie heeft ter zitting alsnog een machtiging ex artikel 126dd Sv van 23 november 2020 aan de rechtbank en de verdediging verstrekt. De officier van justitie heeft betoogd dat uit die machtiging blijkt dat de gegevens uit onderzoek 26Lemont mochten worden overgedragen, zodat er in zoverre geen sprake (meer) is van een vormverzuim.
Het oordeel van de rechtbank
126uba Sv
Artikel 126uba Sv betreft de bevoegdheid van de officier van justitie om, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel, te bevelen dat een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar binnendringt in een geautomatiseerd werk dat in gebruik is bij een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat hij betrokken is bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven. De officier van justitie kan een dergelijk bevel slechts geven na machtiging door de rechter-commissaris. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat het deze machtiging van de rechter-commissaris in de specifieke zaak van verdachte is die ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit verweer niet slagen, nu er geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid ex artikel 126uba Sv in het specifieke onderzoek naar de verdachte. De Encrochat-berichten zijn immers verkregen in het kader van een ander onderzoek, 26Lemont, dat niet was gericht op de verdachte. Er is daarom geen sprake van een vormverzuim, zodat het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de Encrochat-berichten wordt verworpen.
126dd Sv
Vastgesteld kan worden dat de Encrochat-berichten zijn vergaard in het onderzoek 26Lemont. Alvorens die gesprekken mochten worden gebruikt in het onderzoek tegen de verdachte, had de officier van justitie een machtiging ex artikel 126dd Sv moeten geven. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze machtiging is gegeven. De officier van justitie heeft op de zitting weliswaar een machtiging ex artikel 126dd Sv verstrekt, maar dit betreft een machtiging voor het verstrekken van gegevens uit het onderzoek 26Lemont aan het onderzoek Tamarillo. Dit is het onderzoek naar de [medeverdachte] . Niet is gebleken dat er een machtiging is gegeven voor het verstrekken van gegevens aan het onderzoek naar de verdachte, het onderzoek Abbey. De rechtbank stelt daarom vast dat er sprake is van een vormverzuim.
De strekking van artikel 126dd Sv is beperkt. Dit artikel dient er slechts toe om de plicht tot vernietiging van gegevens afkomstig van de inzet van bepaalde opsporingsbevoegdheden, bedoeld in artikel 126cc Sv, te doorbreken. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 126dd Sv (Kamerstukken II 1996-97, 25403, nr. 3, p. 88) heeft de wetgever met dit artikel beoogd om het gebruik van dergelijke gegevens mogelijk te maken, indien die gegevens kunnen bijdragen aan de opheldering van strafbare feiten. Het artikel beoogt dus niet de belangen van de verdachte te beschermen. Gelet daarop, en acht geslagen op de relatief geringe ernst van het verzuim en de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte nadeel daardoor heeft ondervonden, is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden aan het vormverzuim. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering dat er een vormverzuim heeft plaatsgevonden.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Overwegingen met betrekking tot het Encrochat-account Bestorca
In het dossier bevinden zich verschillende chatgesprekken tussen de gebruiker van het Encrochat-account Bestorca en andere Encrochat-gebruikers. Alvorens de inhoud van deze gesprekken voor het bewijs te kunnen gebruiken, dient de rechtbank vast te stellen dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van het account Bestorca . De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Door andere Encrochat-gebruikers is het account van Bestorca onder andere opgeslagen onder de namen ‘Top maat’, ‘Topcor’, ‘Kikbox’, ‘Ypen’ en tweemaal onder de naam ‘Lau’. De rechtbank stelt vast dat Lau een afkorting zou kunnen zijn van [voornaam verdachte] , de voornaam van de verdachte. Ook blijkt uit de politiesystemen dat de verdachte eigenaar is van een growshop genaamd ‘Topcorner’, wat de namen met ‘Top’ zou kunnen verklaren. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij kickbokstrainer is en een sportschool heeft. Deze sportschool is gelegen aan de [adres 2] in Ypenburg, hetgeen past bij de namen ‘Kikbox’ en ‘Ypen’.
In een gesprek tussen Bestorca en Greentech op [datum] 2020 zegt Bestorca dat hij jarig is en dat er visite over de vloer is. In een ander gesprek tussen Bestorca en Tidyferret vraagt Bestorca of Tidyferret iets naar zijn huis kan brengen. Als adres geeft Bestorca het [adres 3] . De verdachte is geboren op [datum] en hij staat ingeschreven op het adres aan de [adres 3] .
In een gesprek tussen Bestorca en Viralmoose op 12 mei 2020 geeft Bestorca aan dat hij krap bij kas zit omdat hij onder andere een brommobiel voor de verjaardag van zijn dochter heeft gekocht. Uit het RDW-register blijkt dat de verdachte op 17 mei 2020 een bromfiets op zijn naam heeft geregistreerd. Verder is van belang dat de verdachte een dochter heeft die op 22 mei 2004 geboren is.
Tot slot kwam uit het telecomonderzoek naar het IMEI-nummer behorend bij de PGP-telefoon waarmee de berichten door Bestorca werden verzonden, naar voren dat de antenne op de [adres 4] in Den Haag het meest werd aangestraald. De woning van de verdachte ( [adres 3] ) en het adres van zijn sportschool ( [adres 2] ) vallen beide binnen het bereik van deze antenne.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van het Encrochat-account Bestorca .
3.5.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 1 en 2
Op 24 juli 2020 is in een pand aan de [adres] in Pijnacker 93,97 kilogram hennep en ongeveer 5,8 kilogram amfetamine aangetroffen. De verdachte wordt verweten dat hij deze middelen al dan niet samen met één of meer anderen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de hennep, of in elk geval een gedeelte daarvan, op 23 juli 2020 naar het pand aan de [adres] is gebracht. Daartoe is het volgende van belang.
Op de camerabeelden van 23 juli 2020 is te zien dat er omstreeks 15:38 uur een bestelbus achteruit de garage van het pand binnen is gereden. De bestuurder van de bestelbus werd herkend als [persoon 1] . Door [persoon 1] zijn verschillende voorwerpen uit de bestelbus gehaald en het pand binnen gebracht. Omstreeks 16:02 uur werd de bestelbus door [persoon 1] weer uit de garage gereden en voor het pand geparkeerd. [persoon 1] is uiteindelijk omstreeks 16:42 uur vertrokken, waarna NN6 het pand heeft afgesloten. Omstreeks 19:25 uur is de verdachte, samen met NN6, bij het pand gearriveerd en het pand binnengegaan. De verdachte is ruim twintig minuten in het pand geweest. Omstreeks 19:49 uur heeft de verdachte het pand afgesloten met een sleutel en is hij vertrokken. Op de camerabeelden van 24 juli 2020 is te zien dat te zien dat [persoon 1] omstreeks 06:37 uur met een bestelbus de garage van het pand binnen is gereden. Om 6:42 uur is hij weer naar buiten gereden en weggereden. Omstreeks 07:19 uur is hij teruggekeerd en heeft hij de bestelbus wederom de garage in gereden. Om 07:25 uur heeft hij de bestelbus naar buiten gereden en om 07:39 uur is hij weggereden.
[persoon 1] heeft bij de politie bekend dat hij wiet en ‘in de ochtend’ personen naar het pand aan de [adres] heeft gebracht. Alhoewel [persoon 1] niet duidelijk heeft verklaard wanneer hij de wiet precies naar het pand heeft gebracht, sluiten de camerabeelden voldoende uit dat dit in de vroege ochtend van 24 juli 2020 is gebeurd. Op basis van die beelden kan immers worden vastgesteld dat de bestelbus van [persoon 1] in de ochtend van 24 juli 2020 niet voor langere tijd in de garage van het pand heeft gestaan, zodat het niet aannemelijk is dat een dergelijke grote hoeveelheid hennep is gebracht voordat de hennepknippers waren gearriveerd. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders geweest kan zijn dan dat de hennep, of in elk geval een gedeelte daarvan, al op 23 juli 2020 met behulp van de bestelbus door [persoon 1] naar het pand is gebracht. De verdachte is die dag nadat [persoon 1] bij het pand was vertrokken het pand in gegaan en daar ook enige tijd binnen geweest. Uiteindelijk is het ook de verdachte geweest die als laatste bij het pand is vertrokken en het pand heeft afgesloten met een sleutel.
Ten aanzien van de amfetamine overweegt de rechtbank dat dit is aangetroffen in een vriezer van het pand aan de [adres] en daar dus kennelijk lag opgeslagen. Dat de vriezer werd gebruikt om amfetamine in op te slaan kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit een chatgesprek van 29 maart 2020 tussen de Encrochat-gebruiker Youngviper, waarvan voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vaststaat dat het [medeverdachte] is geweest die van dat account gebruik heeft gemaakt, en Encrochat-gebruiker Noblesky. In dat gesprek heeft [medeverdachte] immers tegen Noblesky gezegd dat hij een plek heeft om speed te bewaren, namelijk in een vriezer op zijn plek in Pijnacker. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de term ‘speed’ wordt gedoeld op de harddrug amfetamine. Bovendien was [medeverdachte] huurder van het pand aan de [adres] in Pijnacker, zodat het aannemelijk is dat hij met “een vriezer op zijn plek in Pijnacker” doelt op de vriezer in het pand aan de [adres] . Nu het dossier voor het overige geen aanwijzingen bevat dat de amfetamine pas in de vroege ochtend van 24 juli 2020 het pand in is gebracht, gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de amfetamine al vanaf 23 juli 2020 in het pand aanwezig is geweest.
De verdachte heeft over zijn aanwezigheid op 23 juli 2020 in het pand aan de [adres] verklaard dat hij daar was om, samen met een vriend die loodgieter is, de wc te repareren. Deze verklaring heeft de verdachte pas op het laatste moment afgelegd. Het late tijdstip doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring. Niet valt immers in te zien waarom de verdachte dit niet meteen zou kunnen hebben verklaard. De rechtbank acht de verklaring bovendien ongerijmd. Het ligt in de rede dat de persoon of personen verantwoordelijk voor de handel en/of distributie van verdovende middelen er belang bij hebben om hun activiteiten verborgen te houden. Niet valt in te zien dat derden, die niets met de verdovende middelen van doen hebben, toegang zouden krijgen tot de locatie waar de verdovende middelen zijn opgeslagen. De rechtbank zal daarom de verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde zal schuiven.
De rechtbank acht verder van belang dat de verdachte middels het account Bestorca gesprekken heeft gevoerd waarin wordt gesproken over de handel in en het telen van hennep(soorten) en de handel in en de productie van amfetamine. Zo heeft de verdachte in een gesprek van 31 maart 2020 tegen Violetbread gezegd dat de ‘enemy Am’ en ‘water melon’ weer te leveren zijn. Voldoende staat vast dat, gelet op hetgeen de verbalisant daarover heeft gerelateerd, hiermee hennepsoorten worden bedoeld. In een ander gesprek van 3 juni 2020 heeft de verdachte tegen Stellareye gezegd “de pap is er”. Gelet op de betekenis die de verbalisant aan de betekenis van het woord ‘pap’ toeschrijft, bezien in de context van de rest van het gesprek, acht de rechtbank aannemelijk dat hier door de verdachte (natte) amfetamine mee werd bedoeld.
De rechtbank merkt op dat de chatgesprekken die de verdachte heeft gevoerd dateren van enkele maanden tot enkele weken voor de vondst van de drugs op 24 juli 2020. De rechtbank acht het, gelet op de hoeveelheid gesprekken en de inhoud daarvan, niet aannemelijk dat de verdachte zich in de periode tussen het laatste Encrochat-gesprek en de vondst van de drugs op 24 juli 2020 niet meer heeft beziggehouden met hennep en amfetamine.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep en amfetamine in het pand.
De verdachte heeft deze middelen ook in zijn machtssfeer gehad, nu hij op 23 juli 2020 voor langere tijd in het pand is geweest, hij blijkens de camerabeelden de beschikking had over een sleutel van het pand en bij gebreke van een aannemelijke verklaring over de reden voor zijn aanwezigheid in het pand. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hennep en amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat meerdere personen betrokken zijn geweest bij de opslag van de hennep en amfetamine in het pand, zodat van een gezamenlijke machtsuitoefening kan worden gesproken. De verdachte heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met in elk geval één of meer anderen. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen voor beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.5.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft bepleit dat de Encrochat-gesprekken onvoldoende concreet zijn om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Bovendien is de raadsman van mening dat de betekenis van de gebruikte termen, waarvan de politie het vermoeden heeft dat daar harddrugs mee worden bedoeld, niet duidelijk uit de gesprekken volgt. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat op basis van de gesprekken over de verschillende precursoren niet zonder meer kan worden gesteld dat die bedoeld zijn om amfetamine of methamfetamine mee te produceren. De rechtbank verwerpt deze verweren op grond van het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de politie op basis van openbaar toegankelijke bronnen en feiten van algemene bekendheid duiding heeft gegeven aan de verschillende termen en begrippen die in de Encrochat-gesprekken worden gebruikt. Deze duiding betreft weliswaar een interpretatie van de verbalisant, maar de rechtbank ziet geen redenen om daaraan te twijfelen. De verschillende woorden, bezien in onderlinge samenhang en afgezet tegen de context van de gesprekken, rechtvaardigen geen andere conclusie dan dat er wordt gesproken over de handel in en/of de productie van (meth)amfetamine. Bovendien gaat het om meerdere concrete gesprekken met verschillende personen, waarbij zowel wordt gesproken over precursoren (apaan, a-olie en b-olie) alsook over eindproducten (ice en pap), zodat het niet aannemelijk is dat de verdachte een andere bestemming met de precursoren voor ogen had dan het produceren van (meth)amfetamine. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de handel in en/of de productie van deze middelen, zoals ten laste gelegd onder de verschillende gedachtestreepjes.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat ketamine niet strafbaar is gesteld op grond van de Opiumwet, zodat de verdachte ten aanzien van de voorbereidingshandelingen gericht op de handel in en/of de productie van ketamine zal worden vrijgesproken.
Tot slot zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet ten aanzien van alle voorbereidingshandelingen is gebleken dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samenwerkt met één of meer anderen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) 93,97 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,8 kilogram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2020 tot en met 24 juli in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en
zich of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
- de aan- en/of verkoopprijs van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) gevraagd en/of verstrekt en/of uitgewisseld en
- een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) te koop gevraagd en/of aangeboden en
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) en
- inlichtingen en/of aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine en/of grondstoffen (amfetamine olie en/of apaan) en
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt ten aanzien van (een) beschikbare productielocatie(s) en/of huurprij(s)(zen) van (een) (bedrijfs)ruimte(s)
en
eenvoorwerp voorhanden gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte:
- een PGP-telefoon
voorhanden gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de laatste alinea van het onder 3 ten laste gelegde de woorden ‘voorhanden gehad’ ontbreken. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van deze woorden als kennelijke misslag moet worden beschouwd, zodat de rechtbank de tenlastelegging verbeterd zal lezen door daaraan de woorden ‘voorhanden gehad’ toe te voegen. De verbetering is in de bewezenverklaring gecursiveerd weergegeven. Gelet op het verhandelde ter zitting wordt de verdachte door deze verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.
Overige in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten zijn eveneens in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven. Ook daardoor is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat hij daarnaast wordt veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- subsidiair 85 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in het geval de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring van feit 3 komt, geen straf op te leggen, nu het gaat om slechts enkele berichten die door de verdachte zijn gestuurd. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De raadsman heeft bepleit om een groter voorwaardelijk strafdeel op te leggen en om naast een eventuele gevangenisstraf geen geldboete meer op te leggen.
Tot slot heeft de raadsman, gelet op de door hem primair bepleite integrale vrijspraak, verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden, dan wel vanwege de toepasselijkheid van artikel 67a lid 3 Sv.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in een bedrijfspand grote hoeveelheden hennep en amfetamine aanwezig gehad. Verder heeft de verdachte gedurende een periode van ruim drie maanden de productie van en de handel in amfetamine en methamfetamine voorbereid, door onder meer via een PGP-telefoon te communiceren met anderen over het productieproces van die drugs en over het verkopen van die drugs. Het gebruik van verdovende middelen, in het bijzonder van harddrugs zoals amfetamine en methamfetamine, vormt vanwege de schadelijke neveneffecten en het risico op verslaving een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van dergelijke middelen.
Bij de productie van synthetische drugs zoals amfetamine en methamfetamine wordt bovendien gebruik gemaakt van chemische grondstoffen. Bij het ondeskundig opslaan en bewerken van dergelijke stoffen kan ontploffingsgevaar optreden. Bovendien levert het productieproces van synthetische drugs een grote hoeveelheid voor het milieu schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, vaak illegaal worden gedumpt in de natuur.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de hierboven beschreven schadelijke gevolgen. Hij heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen of heeft laten merken dat hij het laakbare daarvan inziet. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de rol van de verdachte met betrekking tot de voorbereidingshandelingen niet slechts als ‘katvanger’ kan worden bestempeld. Uit de Encrochat-gesprekken die de verdachte heeft gevoerd blijkt immers dat hij een actieve rol heeft gehad in het voorbereiden van de productie van en/of de handel in amfetamine en methamfetamine, waarbij hij onder meer contact heeft gehad met leveranciers van grondstoffen voor het productieproces, de producenten van de drugs (de ‘koks’) en de afnemers van de eindproducten. Deze gesprekken passen beter bij een rol als uitvoerder of coördinator.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 januari 2022.
Hieruit blijkt dat de verdachte in het verleden vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen voor het overtreden van de Opiumwet, waaronder eenmaal vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten. Echter, gelet op het lange tijdsverloop tussen deze eerdere veroordelingen en de huidige feiten zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat op de gepleegde strafbare feiten vanwege hun ernst niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Oplegging van een dergelijke straf is nodig ter verggelding en ter speciale en generale preventie. Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is aanzienlijk hoger dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie ook feit 2 bewezen acht en omdat de rechtbank de rol van de verdachte met betrekking tot de voorbereidingshandelingen anders weegt dan de officier van justitie.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel of een geldboete naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank worden de beoogde strafdoelen voldoende gediend met de hierboven genoemde straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De ernstige bezwaren zijn gelet op het veroordelend vonnis van heden aanwezig en ook het recidivegevaar acht de rechtbank nog aanwezig. Het gaat immers om zeer lucratieve feiten die zich deels heimelijk hebben afgespeeld, terwijl de verdachte hier geen openheid van zaken over heeft gegeven. Een situatie zoals bedoeld in artikel 67a lid van het Wetboek van Strafvordering doet zich niet voor, gelet op de straf die de rechtbank aan de verdachte zal opleggen. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal daarom worden afgewezen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen;
en
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
en
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. S.E. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2022.