ECLI:NL:RBDHA:2022:766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek uit opvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin deze de aanvraag niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 11 januari 2022 de opvang heeft verlaten en sindsdien met onbekende bestemming is vertrokken. Dit werd bevestigd door een bericht van de gemachtigde van eiser, waarin werd aangegeven dat het contact met eiser sinds zijn vertrek is verbroken. Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland.

Op basis van deze bevindingen heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verwijst hierbij naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19989
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer] (gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.19990, op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de rechtbank op 12 januari 2022 laten weten dat eiser op 11 januari 2022 de opvang heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Uit bericht van eisers gemachtigde van 17 januari 2022 blijkt dat het contact met eiser sinds 11 januari 2022 is verbroken.
2. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland.
3. Het oordeel is daarom dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verwijst naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.