ECLI:NL:RBDHA:2022:7647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
C/09/615654 / FA RK 21-5012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling van het huwelijksvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen partijen, [X] (de vrouw) en [Y] (de man). De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en e-mailberichten van Stichting Jeugdformaat. De partijen zijn in 2009 in India gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw verzoekt om de echtscheiding uit te spreken en om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, terwijl de man verweer voert. De rechtbank overweegt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en spreekt de echtscheiding uit. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de man zijn toestemmingen heeft geweigerd. De hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt bij de vrouw vastgesteld, en de rechtbank bepaalt dat de man een kinderalimentatie van €171,- per maand aan de vrouw moet betalen. Daarnaast wordt het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime vastgesteld op Nederlands recht, en de rechtbank bepaalt dat de voormalige echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire lening bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. De vrouw krijgt de mogelijkheid om de woning over te nemen, en als dat niet lukt, zal de woning verkocht worden. De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 21-5012 (echtscheiding)
FA RK 21-6955 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Zaaknummers: C/09/615654 (echtscheiding)
C/09/619326 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 7 juli 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 16 juli 2021 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1]
advocaat: mr. R.G. Jagesar in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. G. van de Bunt in Den Haag (voorheen: mr. M.K. Bhadai in Den Haag).

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 16 juli 2021;
  • het F9-formulier van 10 augustus 2021 van de vrouw, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 7 september 2021 van Stichting Jeugdformaat;
  • het verweerschrift van de man, met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 24 september 2021;
  • het e-mailbericht van 22 februari 2022 van Stichting Jeugdformaat;
  • het e-mailbericht van 16 mei 2022 van Stichting Jeugdformaat;
  • het F9-formulier van 31 mei 2022 van de vrouw, met aanvullende en gewijzigde verzoeken en met bijlagen;
  • het F9-formulier van de 1 juni 2022 van de man,
  • het F9-formulier van 2 juni 2022 van de vrouw, met bijlage.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich op 7 juni 2022 in raadkamer uitgelaten over de verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang.
Op 9 juni 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat, de man bijgestaan door zijn advocaat en [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)
.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • het F9-formulier van 10 juni 2022 van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 20 juni 2022 van de vrouw.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2009 in [huwelijksplaats] , India.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] en;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2]
  • Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
  • Volgens uittreksels uit de Basisregistratie Personen hebben de vrouw, de man en de kinderen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • Deze rechtbank heeft op 28 juni 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
  • dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning in [adres en plaatsnaam] , met inbegrip van de inboedel;
  • de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • dat partijen bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan een traject voor ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie (waarschijnlijk Jeugdformaat);
  • dat er binnen twee weken na heden een herstelgesprek dient plaats te vinden tussen de man en de kinderen onder begeleiding van het Centrum voor Jeugd en Gezin en/of Jeugdformaat;
  • dat het contact tussen de man en de kinderen zal plaatsvinden onder regie van het Centrum voor Jeugd en Gezin en/of Jeugdformaat, waarbij de wijze, de duur en de frequentie van het contact door het Centrum voor Jeugd en Gezin en/of Jeugdformaat nader zal worden bepaald;
  • dat de man aan de vrouw met ingang van 10 mei 2021 voorlopig een kinderalimentatie van € 75,- per kind per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt, zoals dat verzoek na wijziging en aanvulling nu luidt:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • te bepalen dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen zal worden belast;
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal worden vastgesteld;
  • te bepalen dat de man met terugwerkende kracht vanaf december 2021, althans met ingang van de datum van de beschikking een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal leveren van € 194,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te indexeren, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te indexeren, althans een dusdanig bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
  • vast te stellen dat het Indiase recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • ten aanzien van de woning aan de [adres en plaatsnaam] inclusief de inboedel en de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening vast te stellen dat dit buiten de gemeenschap van partijen valt, althans de woning inclusief inboedel en de daaraan verbonden hypotheken volledig aan de vrouw toe te bedelen zonder verrekening daarvan met de man,
  • te bepalen dat de bankrekeningen onder punt 19 a en b, aan de vrouw worden toebedeeld;
  • de vordering, althans het bedrag van € 1.025,74, van partijen op de kredietverstrekker [bedrijfsnaam] zonder nadere verrekening volledig aan de vrouw toe te bedelen, althans de toestemming van de man te vervangen met dien verstande dat de kredietverstrekker het openstaande saldo van € 1.025,74 aan de vrouw kan overmaken,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen – verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig, zoals dat na wijziging en aanvulling nu luidt:
  • te bepalen dat de man het gezag blijft houden;
  • te bepalen dat de man elke week een omgangsregeling/contactmomenten met de kinderen heeft op woensdagmiddag na schooltijd tot 18.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij (naar de rechtbank begrijpt) de man de kinderen op zal halen van – en terug zal brengen naar de vrouw;
  • te bepalen dat de man een bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen van € 33,- per kind per maand;
  • vast te stellen dat het Nederlandse recht van toepassing is de echtscheiding en op het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen te bepalen dat:
- ten aanzien van de woning aan de [adres en plaatsnaam]
  • de man stelt binnen een week na de zitting drie makelaars voor aan de vrouw. De vrouw zal uit die drie een makelaar kiezen die de woning zal gaan taxeren;
  • partijen zullen gezamenlijk aan de gekozen makelaar, voor zover nog niet gedaan uiterlijk binnen twee weken na heden, de opdracht verstrekken om de woning te laten taxeren, waarbij alle omstandigheden, waaronder de eventuele bouwplannen in de omgeving van de echtelijke woning, die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning, worden meegenomen. Deze taxatie van de makelaar is bindend tussen partijen;
  • de vrouw dient vervolgens binnen drie maanden na heden aan te tonen dat zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde aan haar te financieren door overname van beide hypothecaire geldleningen en de polis levensverzekering en hiervoor de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien de vrouw daarin slaagt, zal de vrouw de woning aan haar toebedeeld krijgen, waarbij zij de helft van de overwaarde van de echtelijke woning moet voldoen. De kosten in verband met de taxatie en toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw dienen door de vrouw te worden gedragen;
  • slaagt de vrouw er niet in om de toebedeling van de woning aan haar te financieren, dan zal de woning door partijen te koop worden aangeboden via de makelaar die voormelde taxatie heeft verricht. De aanwijzingen van deze makelaar zullen voor partijen leidend zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning. Alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar, zullen eerst van de opbrengst worden voldaan. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde;
  • ten aanzien van de verzochte veroordeling tot betaling van de woonlasten: te bepalen dat er geen woonlasten voldaan dienen te worden, maar dat partijen de woonlasten en de gebruiksvergoeding tegen elkaar wegstrepen;
  • ten aanzien van de bankrekeningen van partijen: te bepalen dat de door de vrouw verzochte bankrekeningen aan haar worden toebedeeld, onder verrekening van de saldi, en de door de vrouw genoemde spaarrekening onder 19c aan de man worden toebedeeld, onder verrekening van de saldi,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 eerste lid aanhef en onder a en b van de Brussel II bis-verordening (nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003) rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toepassen op het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat door de vrouw geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken is geformuleerd, heeft de rechtbank de bevoegdheid de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 zesde lid Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende gemotiveerd dat het voor haar gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken om een door beide partijen akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan deze processuele eis uit artikel 815 tweede lid Rv. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat, ondanks aanmelding voor een ouderschapsbemiddelingstraject, de communicatie is verstoord en dat zij tot op heden geen concrete afspraken hebben kunnen maken over de kinderen.
Omdat aan de overige wettelijke formaliteiten wel is voldaan, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en verzoekt om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
De man betwist niet langer dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken gelet op het voorgaande als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Eenhoofdig gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot eenhoofdig gezag.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt om haar voortaan alleen met het gezag over de kinderen te belasten, omdat zij van mening is dat is voldaan aan de wettelijke criteria. Er is geen sprake van de vereiste positieve communicatie tussen partijen. Daarnaast heeft de man vanaf het moment dat het verzoekschrift tot echtscheiding door de vrouw is ingediend zijn benodigde toestemmingen voor gezagsbeslissingen steeds geweigerd.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Hij betwist de niet onderbouwde stellingen van de vrouw dat aan de wettelijke criteria is voldaan en dat hij zijn toestemmingen heeft geweigerd. Daarnaast acht de man het in het belang van de kinderen dat hij het gezag over hen blijft behouden.
De rechtbank overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders na de echtscheiding gezamenlijk het gezag over de kinderen blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:251a BW kan de rechtbank na ontbinding van het huwelijk door de echtscheiding op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
De rechtbank is, uit de stukken en uit wat op de zitting naar voren is gebracht, gebleken dat het partijen al geruime tijd niet lukt om op een constructieve wijze samen te werken en onderling te communiceren in het belang van de kinderen. Het traject ouderschapsbemiddeling bij Jeugdformaat is niet gestart, nadat de vrouw zich om haar moverende redenen heeft teruggetrokken, en het omgangsbegeleidingstraject tussen de man en de kinderen bij het Wilmahuis verloopt stroef. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat de kinderen last hebben van de verstoorde communicatie tussen partijen. De rechtbank acht het daarom in het belang van de kinderen dat partijen zich, wanneer de situatie tussen hen zich in een rustiger vaarwater bevindt, zullen wenden tot hulpverlening voor het verbeteren van de communicatie, waarbij valt te denken aan systeemtherapie. Echter heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank nu niet, althans onvoldoende, aangetoond dat partijen niet in staat zijn om de noodzakelijke beslissingen over de kinderen te nemen of dat de man recent gezagsbeslissingen heeft belemmerd of geblokkeerd, waardoor de kinderen klem of verloren raken, zonder dat hier verbetering in lijkt te komen binnen afzienbare tijd. Het enkele feit dat de vrouw aangeeft dat de man zijn toestemmingen heeft geweigerd sinds het indienen van haar verzoekschrift tot echtscheiding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om dit aan te nemen. Dit temeer nu de man gemotiveerd heeft betwist dat hij zijn toestemmingen heeft geweigerd en de vrouw haar stellingen vervolgens niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de man zich op de zitting betrokken getoond bij de kinderen en heeft hij aangegeven graag frequent contact te willen hebben met de kinderen. Verder heeft de vrouw op de zitting desgevraagd geen recent voorbeeld kunnen geven van een situatie waarin de man zijn toestemming heeft geweigerd, maar juist aangegeven dat de man – ook al is dit mogelijk op het laatste moment geweest – zijn toestemming heeft gegeven voor een vakantie van de kinderen. Ook is de rechtbank niet gebleken dat wijziging van het gezag op dit moment anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het verzoek van de vrouw om haar voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten afwijzen. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog op dat van de man wordt verwacht dat hij op het eerste verzoek van de vrouw zal meewerken wanneer er gezagsbeslissingen genomen moeten worden, met name wanneer het gaat om in te zetten hulpverlening voor de kinderen. Dat betekent overigens niet dat de man ‘bij het kruisje moet tekenen’, maar wel dat hij (snel) reageert op verzoeken en niet zonder een redelijk argument zijn toestemming zal weigeren.
Omdat de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar voortaan met het eenhoofdig gezag te belasten zal afwijzen, blijft het gezamenlijk gezag van partijen dus in stand. De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen dat hij het gezag over de kinderen blijft houden daarom afwijzen bij gebrek aan belang, temeer omdat dit ook uit wet voortvloeit.
Hoofdverblijfplaats
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen.
De man heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen als niet weersproken toewijzen, ook omdat niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich tegen toewijzing hiervan verzet.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de man en de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken, is de rechtbank als volgt gebleken. Na het afsluiten van het traject Ouderschap Blijft (ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding) bij Jeugdformaat zijn partijen door het Centrum voor Jeugd en Gezin verwezen naar het Wilmahuis voor omgangsbegeleiding tussen de vader en de kinderen. De omgangsbegeleiding bij het Wilmahuis is in april 2022 gestart. De bedoeling daarbij was dat de omgang frequenter plaats zou vinden dan nu het geval is; de man en de kinderen hebben op dit moment eenmaal per veertien dagen op zondag omgang met elkaar, voor de duur van één uur. Uit de omgangsverslagen blijkt dat met name bij [minderjarige 1] veel weerstand is tegen de omgang met de vader. Volgens de moeder uit de weerstand van [minderjarige 2] tegen de omgang met de vader zich steeds na de omgangsmomenten.
De vrouw geeft op de zitting aan dat zij in beginsel openstaat voor begeleide omgang tussen de man en de kinderen bij het Wilmahuis, maar dat zij van mening is dit traject voorlopig moet worden stopgezet en pas kan worden hervat nadat de kinderen hulpverleningstrajecten hebben doorlopen.
De man is van mening dat het omgangsbegeleidingstraject bij het Wilmahuis moet worden voortgezet. Hij vreest voor de ontwikkeling van de kinderen als zij nog langer van hem verstoken blijven.
Op de zitting adviseert de Raad om het omgangsbegeleidingstraject bij het Wilmahuis voort te zetten en om het Wilmahuis de aard, de duur en de frequentie van de omgang tussen de man en de kinderen te laten bepalen.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is gebleken dat beide partijen vertrouwen hebben in de omgangsbegeleiding vanuit het Wilmahuis, maar dat zij van mening verschillen over of het omgangsbegeleidingstraject in afwachting van de voor de kinderen in te zetten hulpverlening moet worden stopgezet. De vrouw wil graag dat het omgangsbegeleidingstraject voor beide kinderen nu wordt stopgezet, met name vanwege de grote weerstand van [minderjarige 1] en omdat zij de kinderen niet van elkaar wil scheiden aangaande de omgang met de man. De man is daarentegen van mening dat het omgangsbegeleidingstraject moet worden voortgezet. Die mening is ook de Raad toegedaan en de rechtbank deelt de mening van de Raad. Naar het oordeel van de rechtbank is het Wilmahuis, als professionele instantie, de aangewezen instantie om het voortouw en de regie, als het om de (opbouw van) het contact tussen de man en de kinderen gaat, te nemen. Het Wilmahuis is al betrokken en heeft – in tegenstelling tot de rechtbank op dit moment – voldoende zicht op de veiligheid van, de weerstand van en het belang van de kinderen. De rechtbank zal dus bepalen dat het contact tussen de man en de kinderen bepaald en uitgevoerd zal worden conform de aanwijzingen van het Wilmahuis in het kader van het omgangsbegeleidingstraject. De rechtbank laat de opbouw van het contact tussen de man en de kinderen en de manier waarop het contact wordt uitgevoerd dus over aan de expertise van de betrokken omgangsbegeleiders. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat de huidige omgang tussen de man en de kinderen van eenmaal per veertien dagen op zondag – in ieder geval voorlopig – blijft doorlopen, tenzij het Wilmahuis in overleg met de betrokken hulpverlening van de kinderen dit niet in het belang van de kinderen achten. De rechtbank zal het meer of anders verzochte over de zorgregeling gelet op het voorgaande afwijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen en de kinderen in Nederland wonen, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie voor de kinderen.
De rechtbank past op het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie voor de kinderen, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum
De rechtbank zal eerst de ingangsdatum bepalen.
De vrouw verzoekt om de kinderalimentatie met ingang van december 2021 vast te stellen. Vanaf dat moment lost de man immers niet meer af op de lening verbonden aan de Toyota, terwijl de rechtbank met deze schuld in het kader van de vaststelling van de draagkracht van de man voor de
voorlopigekinderalimentatie wel rekening heeft gehouden.
De man stelt zich op het standpunt dat de datum van de beschikking als ingangsdatum moet worden gehanteerd.
De rechtbank acht het redelijk om als ingangsdatum de datum van de beschikking te hanteren. De rechtbank is immers gebleken dat de man de
voorlopigekinderalimentatie, ongeacht of rekening is gehouden met de aflossing op de lening verbonden aan de Toyota, al betaalt vanuit een (toen berekende) negatieve draagkracht.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen € 1.029,- per maand is in 2022.
Draagkracht
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen.
De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn uit het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen partijen moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1020)]. Voor inkomens beneden een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.720,- per maand zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
Partijen zijn het erover eens voor de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 26.833,- bruto.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Met betrekking tot de (forfaitaire) woonlast aan de zijde van de man overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat aan de zijde van de man geen rekening moet worden gehouden met de forfaitaire woonlast, omdat hij bij vrienden inwoont. Dit is door de man gemotiveerd betwist en hij heeft aangegeven dat hij sinds maart 2022 een eigen woonruimte huurt. Na de zitting heeft de man zijn stelling onderbouwd door de huurovereenkomst van deze woonruimte en betaalbewijzen van de huur over te leggen. De vrouw heeft hierop aangegeven dat met deze huurpenningen rekening kan worden gehouden, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de huurtoeslag die de man ontvangt. Omdat het hier gaat om vaststelling van kinderalimentatie, zal de rechtbank rekenen met een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI – en dus niet met de werkelijke woonlast zoals nu door de vrouw wordt verzocht. Dit geldt te meer nu er geen tekort in draagkracht is, zoals hierna zal blijken.
De rechtbank berekent het NBI van de man op € 1.954,- per maand in 2022 en de draagkracht van de man voor de kinderalimentatie op € 244,- per maand in 2022.
Draagkracht vrouw
Partijen zijn het erover eens voor de berekening van de draagkracht van de vrouw moet worden uitgegaan van een jaarinkomen van € 42.902,- bruto.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting;
  • de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Verder houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
De rechtbank berekent het NBI van de vrouw op € 3.270,- per maand in 2022 en de draagkracht van de vrouw voor de kinderalimentatie op € 888,- per maand in 2022.
Zorgkorting
Tussen partijen is de zorgkorting in geschil.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg, met dien verstande dat de zorgkorting ten minste 5% van de behoefte bedraagt omdat ouders onderling en jegens hun kinderen het recht en de verplichting hebben tot omgang en in ieder geval tot dat bedrag in de zorg zou kunnen worden voorzien. De rechtbank ziet, gelet hierop en gelet op wat hiervoor over de zorgregeling is overwogen en beslist, aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 5%. De behoefte van de kinderen is € 1.029,- per maand in 2022, zodat de zorgkorting afgerond € 51,- per maand is.
Draagkrachtvergelijking
De rechtbank stelt de gezamenlijke forfaitaire draagkracht van partijen gelet op het bovenstaande vast op (244 + 888 =) € 1.132,- per maand. Omdat de totale draagkracht van partijen de behoefte van de kinderen van € 1.029,- per maand in 2022 overstijgt, dient een draagkrachtvergelijking worden gemaakt. De verdeling van de kosten over partijen wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 244 / 1132 x 1029 = € 222,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 888 / 1132 x 1029 = € 807,-
samen € 1.029,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 222,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 807,- per maand voor rekening van de vrouw.
Rekening houdend met de zorgkorting van afgerond € 51,- per maand, zoals hiervoor is overwogen, dient de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking, een kinderalimentatie voor de kinderen te betalen van (222 – 51 =) € 171,- per maand.
Conclusie
Uitgaande van al het bovenstaande zal de rechtbank de door de man met ingang van de datum van de beschikking aan de vrouw te betalen kinderalimentatie bepalen op € 171,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van beide partijen. Deze berekeningen zijn aan de beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Afwikkeling van het huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding, heeft zij op grond van artikel 5 eerste lid Verordening huwelijksvermogensstelsels (2016/1103) ook rechtsmacht om te oordelen over het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen.
Volgens de vrouw is Indiaas recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Partijen hadden ten tijde van het huwelijk namelijk geen gemeenschappelijke nationaliteit en partijen hebben na het huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. Het huwelijk van partijen is het nauwst verbonden met India, want de wortels van partijen liggen in India, de familie van partijen woont in India en partijen zijn nauw verweven met het land van herkomst, zodat op grond van artikel 4 derde lid HVV 1978 Indiaas recht van toepassing is. Vanaf 2011 respectievelijk 6 maart 2020 is op grond van artikel 7 en 8 HVV 1978 Nederlands recht van toepassing geworden op het huwelijksvermogensregime, aldus de vrouw.
De man is, net als de vrouw, van mening dat het toepasselijk recht moet worden vastgesteld op grond van artikel 4 derde lid HVV 1978. Echter stelt de man zich daarbij op het standpunt dat het huwelijksvermogensregime het nauwst verbonden is met Nederland, zodat Nederlands recht hierop van toepassing is. Immers, de intentie van partijen is altijd geweest om in Nederland te gaan wonen. Daarnaast is de vrouw direct na het huwelijk naar Nederland teruggekeerd, waar zij is geboren en getogen, zijn de kinderen in Nederland geboren en hebben partijen en de kinderen (inmiddels) allen de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank gaat bij de bepaling van het toepasselijk recht uit van het volgende. Voor de bepaling welk verdrag dan wel welke verordening van toepassing is, dient te worden gekeken naar de huwelijksdatum. Omdat het huwelijk tussen partijen is gesloten na 1 januari 1992 en vóór 29 januari 2019 is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (HVV 1978) van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Partijen hebben geen rechtskeuze hebben uitgebracht vóór (artikel 3 HVV 1978) of tijdens (artikel 6 HVV 1978) het huwelijk. Daarom moet het toepasselijk recht worden bepaald aan de hand van artikel 4 HVV 1978.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de akte van inschrijving van de buitenlandse huwelijksakte, met aktenummer 3X0395 van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, is de rechtbank gebleken dat de man op het moment van de huwelijkssluiting Burger van India was. De vrouw had op dat moment in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting geen gemeenschappelijke nationaliteit hadden. Volgens het uittreksel uit de BRP stond de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting in Nederland ingeschreven en volgens het “marriage certificate” stond zij zowel in India als in Nederland ingeschreven. Tussen partijen staat vast dat de vrouw na de huwelijkssluiting direct is teruggekeerd naar Nederland. De man stond volgens het “marriage certificate” ten tijde van de huwelijkssluiting ingeschreven in India. Volgens het uittreksel uit de BRP heeft de man zich op 16 mei 2011 ingeschreven in Nederland. Dit betekent dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat hebben gevestigd. Gelet op het voorgaande is op grond van artikel 4 derde lid HVV 1978 het recht waarmee het huwelijksvermogensregime het nauwst verbonden is, van toepassing.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de vrouw pas recent voor de huwelijkssluiting op [huwelijksdatum] 2009 naar India is gegaan – zij heeft immers in [maand] 2009, dus vlak voor de huwelijkssluiting, in Nederland het koopcontract van de woning in Den Haag getekend – en dat zij na de huwelijkssluiting vrijwel direct is teruggekeerd naar Nederland, waarna de woning in Den Haag begin 2010 aan haar is geleverd. De man heeft zich in mei 2011 bij de vrouw gevoegd, door definitief naar Nederland te komen en staat sindsdien ingeschreven in de BRP. Vanaf dat moment woonden partijen in Nederland als echtgenoten samen en zij verblijven op dit moment nog immer in Nederland. Partijen verrichten daarnaast beiden betaald werk in Nederland en de man heeft op 6 maart 2020 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Verder zijn de kinderen van partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , respectievelijk in 2012 en 2016 in Nederland geboren. De kinderen gaan in Nederland naar school en zij spreken de Nederlandse taal. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht, nu de verbondenheid met Nederland het nauwst is.
De rechtbank zal het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen daarom toewijzen, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat Indiaas recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW (zoals deze golden tot 1 januari 2018) bestaat tussen partijen dus een algehele gemeenschap van goederen. Het uitgangspunt is dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:100 BW bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap geldt op grond van artikel 1:99 eerste lid sub b BW de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 16 juli 2021. Voor de waardering geldt – voor zover partijen niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang van het huwelijksvermogen
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in de ontbonden gemeenschap vallen:
de voormalige echtelijke woning, de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en levensverzekering en de zich daarin bevindende inboedel;
de bankrekeningen;
  • [nr. 1] op naam van de vrouw;
  • [nr. 2] op naam van de vrouw;
  • [nr. 3] op naam van de man;
de Toyota RAV 4, met kenteken [kenteken] en de daaraan gekoppelde geldlening.
ad a) de voormalige echtelijke woning, de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en levensverzekering en de zich daarin bevindende inboedel
De vrouw verzoekt primair om de voormalige echtelijke woning, de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en de inboedel aan de vrouw toe te delen, zonder nadere verrekening met de man. De vrouw acht dit redelijk, omdat de man nooit heeft bijgedragen aan de hypotheek- en woonlasten, noch roerende zaken heeft toegevoegd aan de inboedel. De vrouw heeft daarnaast ook belang bij de woning, omdat zij met de kinderen in de woning wil blijven wonen.
De man voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de helft van de overwaarde aan hem moet worden toegedeeld. De voormalige echtelijke woning dient te worden getaxeerd, zodat de vrouw kan bezien of zij de woning over kan nemen. Als de vrouw dit niet kan of niet wil tegen de getaxeerde waarde, dient de woning te worden verkocht aan een derde. De man verzoekt dienovereenkomstig aan de hand van een ‘spoorboekje’.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet in wat de vrouw heeft aangevoerd – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man dat hij nooit heeft bijgedragen aan de hypotheek- en woonlasten – geen, althans onvoldoende aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat de gemeenschap bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de voormalige echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening aan haar toe te delen, zonder nadere verrekening met de man, daarom afwijzen.
Het voorgaande betekent dat de voormalige echtelijke woning dus bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
De vrouw wil bezien of zij de voormalige echtelijke woning kan overnemen. De rechtbank zal de vrouw een termijn van drie maanden na de datum van deze beschikking verlenen om na te gaan of zij erin slaagt de woning over te nemen. De rechtbank zal ten aanzien van de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde ‘spoorboekje’.
Ten aanzien van de inboedel overweegt de rechtbank dat partijen hebben nagelaten om hier inzicht in te verschaffen. De rechtbank kan dus niet vaststellen welke specifieke inboedelgoederen in de ontbonden gemeenschap vallen of waar deze zich bevinden. Het verzochte ten aanzien van de inboedel zal de rechtbank daarom afwijzen.
Omdat de rechtbank het primaire verzoek van de vrouw zal afwijzen, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het subsidiaire verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man, vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, gehouden is om de helft van de woonlasten van € 373,38 per maand aan de vrouw te voldoen totdat de woning aan de vrouw is verkocht en geleverd.
De man voert verweer. De man stelt zich op het standpunt dat de woonlasten weggestreept kunnen worden tegen de gebruiksvergoeding waar hij aanspraak op kan maken.
De rechtbank volgt het standpunt van de man en zal het subsidiaire verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
ad b) de bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de man de bankrekening op zijn naam en het daarop behorende saldi behoudt en dat de vrouw de bankrekeningen op haar naam en de daarop behorende saldi behoudt, met verrekening van de helft van de saldi aan de andere partij. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
ad c)de Toyota RAV 4, met kenteken J-625-XZ en de daaraan gekoppelde geldlening
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto inmiddels is verkocht, dat de auto niet langer in de verdeling dient te worden betrokken, dat de aan de auto gekoppelde geldlening is ingelost na de verkoop van de auto en dat partijen daardoor een vordering hebben op de kredietverstrekker van € 1.025,74.
Tussen partijen is daarbij wel in geschil aan wie deze vordering op de kredietverstrekker toekomt.
De vrouw acht het redelijk dat de gehele vordering aan haar wordt toegedeeld, omdat de man ondanks zijn toezegging heeft nagelaten om de maandelijkse termijnbedragen te betalen. De man is daarentegen van mening dat de vordering bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet in wat de vrouw heeft aangevoerd geen, althans onvoldoende aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat de gemeenschap bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de gehele vordering op de kredietverstrekker aan haar toe te delen, zonder nadere verrekening met de man, daarom afwijzen.
Omdat de man enkel in het lichaam van het aanvullend verweerschrift tevens houdende wijziging verzoekschrift heeft verzocht om te bepalen dat de vordering toekomt aan beide partijen, maar heeft nagelaten om dit in zijn petitum op te nemen, hoeft de rechtbank op dit punt niets meer te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2009 in [huwelijksplaats] , India;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1]
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2]
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de aard, de duur en de frequentie van het contact tussen de man en voornoemde minderjarigen wordt bepaald door en uitgevoerd conform de aanwijzingen van de omgangsbegeleiders van het Wilmahuis, in het kader van het omgangsbegeleidingstraject bij het Wilmahuis;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking, een kinderalimentatie voor voornoemde minderjarigen van € 171,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
verklaart voor recht dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
*
stelt de verdeling van de gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- met betrekking tot de echtelijke woning aan de [adres en plaatsnaam] :
1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
  • de man stelt binnen één week na de datum van deze beschikking drie onafhankelijke NVM-makelaar-taxateurs voor, waaruit de vrouw vervolgens binnen één week één NVM-makelaar-taxateur kiest;
  • partijen verstrekken vervolgens binnen twee weken een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw (de echtgenoot die krijgt toegedeeld) de woning zal overnemen.
  • de vrouw dient binnen drie maanden na de datum van deze beschikking aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
  • de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde levensverzekeringspolis ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
  • de kosten van de taxatie worden bij helfte gedeeld en de koten van de notariële overdracht worden door vrouw voldaan;
  • partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden, dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
  • partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen, aan de onder 1) gekozen makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning.
  • de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde levensverzekeringspolis ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
  • partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
- aan de man wordt toegedeeld het saldi op de bankrekening op naam van de man en aan de vrouw wordt toegedeeld de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw, met verrekening van de helft van de saldi aan andere partij;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, (kinder)rechter, in samenwerking met
mr. S. Sluijmer, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 7 juli 2022.