ECLI:NL:RBDHA:2022:7641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
20/7088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland over de afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet. De eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 14 mei 2019 door verweerder was afgewezen. Na een bezwaarprocedure en een eerdere uitspraak van de rechtbank op 13 augustus 2020, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, heeft verweerder opnieuw een besluit genomen. Dit nieuwe besluit, dat op 1 oktober 2020 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eiser wederom ongegrond.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiser niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Eiser had geen controleerbare en verifieerbare informatie verstrekt over zijn financiële situatie, met name over een buitenlandse bankrekening en zijn betrokkenheid bij een onderneming. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de aanvraag om bijstandsuitkering heeft afgewezen, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had niet tijdig de gevraagde gegevens overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat hij niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juli 2022, en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: E. Smit),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Simons).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandstuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2020 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2019 gegrond verklaard.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een nieuw besluit genomen en het bezwaar van eiser tegen primair besluit wederom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een beschrijving van de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.3 in de uitspraak van 13 augustus 2020 van deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/6824 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8244). In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiser in de te beoordelen periode voldeed aan het urencriterium in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2019 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Die nieuwe beslissing vormt thans het bestreden besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag om een bijstandsuitkering beoordeeld in het kader van de Participatiewet en deze afgewezen op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens verweerder zijn de niet-verschafte bankafschriften van de buitenlandse bankrekening noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand. Eiser heeft de gevraagde bankafschriften niet ingeleverd, en geen controleerbare en verifieerbare informatie verstrekt over het bedrijf van zijn broer in Ghana of de werkzaamheden die hij daarvoor heeft verricht.
3. Eiser voert aan dat verweerder ook na de uitspraak van de rechtbank van
13 augustus 2020 niet heeft onderzocht of eiser voldoet aan het urencriterium. Daarnaast heeft verweerder in haar onderzoek niet alle verstrekte informatie nagelopen. Eiser is sinds 2018 zijn rekening bij Barclays Bank in Ghana kwijt, omdat hij er niet in slaagde om het eigendom op te eisen. De bank bestaat niet meer, waardoor eiser geen documenten kan overleggen. Hij kan alleen een document verkrijgen door terug te reizen naar Ghana, een geaccrediteerde brief van de bank te verkrijgen en deze laten legaliseren. Gelet op de kosten en de Covid-19 situatie was eiser hiertoe niet in staat. Bij brief van 11 augustus 2021 heeft eiser laten weten dat hij naar Ghana is gereisd en dat uit de verklaring van Absa Bank (voorheen Barclays Bank) uit Ghana van 17 februari 2021 blijkt dat zijn bankrekening is gesloten.
4. Bij verweerschrift heeft verweerder ten aanzien van het onderzoek naar het urencriterium toegelicht dat hoewel eiser geen controleerbare en verifieerbare bewijzen heeft ingeleverd dat hij minder dan de voorgeschreven uren voor zijn onderneming bezig is, verweerder met eisers verklaring genoegen heeft genomen en de aanvraag in het kader van de Participatiewet heeft afgehandeld.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
5.1
De te beoordelen periode loopt van 11 april 2019 (datum aanvraag) tot en met
17 mei 2019 (datum primair besluit).
5.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat het urencriterium zoals genoemd in de uitspraak van deze rechtbank van 13 augustus 2020 niet meer ter discussie staat, nu verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag om een uitkering heeft afgehandeld in het kader van de Participatiewet en niet het Bbz 2004. Het gaat in dit geding aldus om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand in het kader van de Participatiewet.
Juridisch kader
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. De aanvrager dient onder meer duidelijkheid te verschaffen over diens financiële situatie, zo nodig ook voor de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.3
De rechtbank stelt verder vast dat de vragen van verweerder zien op eisers financiële situatie. In de procedure rond het vaststellen van eisers recht op bijstand heeft verweerder gelet op eisers wisselende verklaringen nadere informatie verzocht over de buitenlandse bankrekening en over [onderneming]. Zo heeft eiser verklaard dat hij al zeven jaar geen bankrekening meer in Ghana heeft, maar heeft hij ook verklaard dat de rekening in 2018 is opgeheven. Ten aanzien van [onderneming] heeft eiser verklaard dat hij geen ‘shares’ heeft in de onderneming, maar dat hij voor zijn werkzaamheden wel ‘shares’ zou kunnen ontvangen mits succesvol. Daarnaast staat op de website van [onderneming] vermeld dat eiser ‘shareholder’ is.
5.4
De rechtbank constateert dat eiser op 11 augustus 2021, ruim na het bestreden besluit en het ingediende beroep, een brief naar de rechtbank heeft gestuurd, waarin onder meer staat dat Asba Bank (voorheen Barclays Bank) uit Ghana op 17 februari 2021 een verklaring heeft opgesteld waarin zou staan dat eisers bankrekening is gesloten. Deze verklaring zelf zit niet in het dossier en de rechtbank gaat er van uit dat eiser die verklaring niet, althans niet in dit dossier, heeft ingediend.
5.5
De rechtbank kan en zal, mede gelet op de proceseconomie, in het midden laten wat in deze verklaring en in de betreffende correspondentie staat, nu in ieder geval duidelijk is dat het hier gaat om stukken met betrekking tot de buitenlandse bankrekening, maar niet over [onderneming], terwijl ook ten aanzien van werkzaamheden en mogelijke aandelen in [onderneming] onduidelijkheden bestonden, welke juist door de wisselende verklaringen zijdens eiser zijn ontstaan, welke niet zijn weggenomen. Het lag op de weg van eiser om tijdig finale duidelijkheid te geven, ook op dit punt.
5.6
Nu eiser niet alle gevraagde gegevens tijdig heeft overgelegd aan verweerder, heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan verweerder niet (ook niet schattenderwijs) heeft kunnen vaststellen of eiser in de in het geding zijnde periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde of dreigde te verkeren. Verweerder was dan ook bevoegd de aanvraag af te wijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.