ECLI:NL:RBDHA:2022:7637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
20/5141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor deelname aan collectieve zorgverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor deelname aan een collectieve zorgverzekering, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiseres ontving een WIA-uitkering en had in januari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor deelname aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid. De aanvraag werd afgewezen omdat het gezamenlijke inkomen van eiseres en haar echtgenoot hoger was dan 130% van de geldende bijstandsnorm. Eiseres voerde aan dat het inkomen verlaagd moest worden met het beslag dat op haar WIA-uitkering was gelegd en dat zij en haar echtgenoot in een schuldhulpsituatie verkeerden, wat hun draagkracht zou verminderen.

De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar echtgenoot, zelfs met de door eiseres aangevoerde argumenten, boven de 130% van de bijstandsnorm lag. De rechtbank stelde vast dat de periode van beoordeling liep van de aanvraagdatum tot de datum van het primaire besluit. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om deelname aan de collectieve zorgverzekering terecht was, omdat het inkomen boven de gestelde norm lag. Eiseres had geen recht op bijzondere bijstand, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor was.

De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot deelname aan de collectieve verzekering afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 juni 2022 hybride plaatsgevonden. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde via Teams. Verweerder heeft zich ter fysieke zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is gehuwd met de heer [A] . Eiseres ontving in november 2019 een WIA-uitkering. Op 10 januari 2020 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor deelname aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.
2. Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar man hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, te weten hoger dan € 1.856,58.
3. Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Voor de vaststelling van het netto-inkomen is verweerder uitgegaan van de inkomsten, zoals die uit de bij de aanvraag gevoegde specificaties zijn gebleken. Daarbij is en behoeft geen rekening worden gehouden met het beslag dat op een gedeelte van de WIA-uitkering is gelegd.
Het gezamenlijke netto-inkomen heeft verweerder vastgesteld op € 2.177,03. Het inkomen komt daarmee uit boven de 130% van de geldende bijstandsnorm, waardoor deelname aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid terecht is afgewezen.
4. Eiseres voert aan dat de inkomsten waar zij en haar echtgenoot over kunnen beschikken lager liggen dan 130% van de voor hen geldende bijstandsnorm van € 1.856,58 per maand (exclusief vakantiegeld). Immers, het netto-inkomen dient te worden verminderd met het gelegde beslag, nu eiseres en haar echtgenoot daar niet feitelijk over kunnen beschikken. Verder zijn de aanvragen om schuldhulpverlening van eiseres begin juni 2020 overgedragen naar fase 2 met als gevolg dat eiseres en haar echtgenoot moeten reserveren voor schuldeisers. Ook dat betekent een vermindering van de draagkracht. Conform gemeentelijk beleid hadden eiseres en haar echtgenoot dus gelijkgesteld moeten worden aan bijstandsgerechtigden en daarmee tot de collectieve zorgverzekering moeten worden toegelaten.
5. Bij verweer heeft verweerder het standpunt ten aanzien van de wijze waarop het beslag bij de berekening van het netto-inkomen wordt betrokken gehandhaafd. Voorts heeft verweerder in het licht van het beroep nader gemotiveerd dat de nieuwe schuldhulpsituatie vanaf juli 2020 niet is betrokken in de heroverweging in bezwaar van 16 juni 2020, omdat die situatie gaat over een periode na primair besluit van 10 februari 2020. Ten aanzien van het verzoek om een proceskostenveroordeling stelt verweerder dat de gemachtigde van eiseres/bewindvoerder onnodig juridische kosten heeft gemaakt door een andere juridisch adviseur in te huren, waardoor een dergelijk verzoek hoe dan ook moet worden afgewezen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De hier te beoordelen periode loopt van 10 januari 2020 (datum aanvraag) tot en met 10 februari 2020 (datum primair besluit).
Juridisch kader
Als uitgangspunt geldt dat de bijstandsnorm toereikend moet worden geacht om te voorzien in alle noodzakelijke kosten van het bestaan. Uit artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) volgt dat de belanghebbende die als gevolg van bijzondere omstandigheden in een individueel geval wordt geconfronteerd met noodzakelijke kosten van het bestaan die niet kunnen worden voldaan uit het inkomen op het niveau van de bijstandsnorm, in beginsel recht heeft op bijzondere bijstand voor die kosten, als de eigen draagkracht onvoldoende is om die kosten te voldoen. Voldoende draagkracht is aanwezig als die kosten naar het oordeel van de bijstandverlenende instantie (het college), kunnen worden voldaan uit de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen boven de bijstandsnorm.
In het derde lid van artikel 35 van de Pw is bepaald dat in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand ook aan een persoon kan worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of die premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
Gemeente Alphen aan den Rijn heeft beleid inzake deelname aan de collectieve verzekering vastgesteld en dit neergelegd in artikel 45 Nadere regels sociaal domein 2020.
In het eerste lid, onder a, van dit artikel staat dat een persoon recht heeft op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een bijdrage hierin als het inkomen niet hoger is dan 130% van gestelde bijstandsnorm.
In het vierde lid van voornoemd artikel staat onder meer dat in afwijking van het eerste lid, sub a, het inkomen van de persoon in fase 2 van een minnelijk schuldhulpverleningstraject of van de persoon die deelneemt aan een traject wettelijke schuldsanering gedurende dit traject gelijkgesteld wordt met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
8. De rechtbank stelt vast, zoals ook tussen partijen niet in geschil, dat voor eiseres de geldende bijstandsnorm per 1 januari 2020 € 1.428,14 per maand bedraagt en dat voor het recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering het inkomen niet hoger mag zijn dan 130% daarvan, zijnde € 1.856,58 per maand.
9. De rechtbank stelt voorts vast dat ter zitting met partijen is vastgesteld dat het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar echtgenoot eind 2019, al dan niet met aftrek van het executoriaal beslag, hoger lag dan 130% van de bijstandsnorm.
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres vervolgens gesteld dat de gehanteerde bijtelling voor de auto op de loonstrook van de echtgenoot voor zijn werk bij [bedrijfsnaam] niet juist is, omdat de echtgenoot ten tijde van geding de auto gebruikte voor zijn baan bij HMSH en niet privé. De rechtbank is van oordeel dat de bijtelling geen weergave van het feitelijk gebruik betreft, maar een kapitalisatie van de mogelijkheid om de auto privé te gebruiken. Of eiseres van die mogelijkheid gebruikt maakt of niet doet niet ter zake. Aldus leidt deze nieuwe stelling niet tot een andere conclusie.
11. De beroepsgrond dat eiseres geen draagkracht heeft, althans het inkomen moet worden gelijkgesteld met dat van een bijstandsgerechtigde, omdat zij vanaf juli 2020 is over gegaan naar fase 2 van schuldhulpverlening, slaagt niet om de reden door verweerder genoemd, te weten omdat dit buiten de beoordelingsperiode ligt en na het besteden besluit is gebeurd.
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar echtgenoot sowieso boven de 130% van de bijstandsnorm ligt. De rechtbank kan dan ook in het midden laten of het beslag wel of niet bij de bepaling van het toepasselijke inkomen dient te worden betrokken, nu het rechtsgevolg van de bestreden beslissing, de afwijzing van de aanvraag om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering, hoe dan ook in stand blijft.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.