ECLI:NL:RBDHA:2022:7580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL21.1920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking beroep niet tijdig beslissen en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke asielzaak

In deze zaak heeft verzoekster op 10 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 juli 2020 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn. Op 9 februari 2021 heeft verzoekster opnieuw beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit. Verweerder heeft op 18 maart 2021 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen door het nemen van een besluit, en dat het beroep terecht was ingediend. Verweerder verzet zich niet tegen de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de zaken van verzoekster en haar echtgenoot als samenhangend kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is, omdat de beroepen afzonderlijk zijn behandeld en op verschillende momenten zijn ingediend.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze kosten zijn berekend voor de rechtsbijstand die verzoekster heeft ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 10 april 2020 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 6 augustus 2019.
Bij uitspraak van 30 juli 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit te nemen. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder aan verzoekster een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 9 februari 2021 heeft verzoekster nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar asielaanvraag.
Verweerder heeft op 18 februari 2021 en op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
Op 18 maart 2021 heeft verweerder alsnog een besluit op de aanvraag van verzoekster genomen.
Verzoekster heeft het beroep vervolgens ingetrokken en daarbij het verzoek gedaan om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 14 april 2021 meegedeeld dat de zaak van verzoekster en die van haar echtgenoot aangemerkt kunnen worden als samenhangende zaken. Om die reden is verweerder bereid de proceskosten van verzoekster en haar echtgenoot te vergoeden tot een bedrag van € 267,- voor hen gezamenlijk.
Verzoekster heeft hierop bij brief van 15 april 2021 gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen, indien daarom tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het alsnog nemen van een besluit aan verzoekster is tegemoetgekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep van verzoekster terecht is ingediend, omdat de door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, opgelegde beslistermijn is verstreken en de maximale rechterlijke dwangsom was volgelopen op het moment van het instellen van beroep. Verder verzet verweerder zich ook niet tegen een proceskostenveroordeling.
4. De rechtbank wijst het verzoek daarom als kennelijk gegrond toe.
5. Tussen partijen is wel in geschil of de zaak van verzoekster en de zaak van haar echtgenoot samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zijn. Volgens het tweede lid van dit artikel worden de door één of meer belanghebbenden ingestelde beroepen, die door de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn als samenhangend aangemerkt.
5.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb. Hoewel de rechtsbijstand aan verzoekster en haar echtgenoot is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van de zaken nagenoeg identiek zal zijn geweest, is geen sprake van beroepen die door de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld. De beroepen van verzoekster en die van haar echtgenoot zijn immers afzonderlijk van elkaar behandeld en hebben vanaf het begin een gescheiden proces doorlopen. Aangezien verzoekster en haar echtgenoot op een andere datum asiel hebben gevraagd in Nederland, hebben zij op een andere datum een eerste beroep niet tijdig beslissen ingediend. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft vervolgens bij afzonderlijke uitspraken op de beide beroepen beslist. Dit heeft ertoe geleid dat de rechterlijke dwangsommen, die de rechtbank heeft opgelegd, op andere momenten zijn volgelopen. Verzoekster heeft het onderhavige beroep niet gelijktijdig met het beroep van haar echtgenoot ingediend. Bovendien is het beroep van de echtgenoot van verzoekster aan een andere zittingsplaats toegewezen, waardoor bij afzonderlijke uitspraak op het verzoek van verzoekster en dat van haar echtgenoot om proceskosten zal worden beslist.
6. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). Deze wegingsfactor ligt in gevallen waarin het gaat om een beroep niet tijdig beslissen in de rede. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.