ECLI:NL:RBDHA:2022:7524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw; verzoek om schadevergoeding na opheffing van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door de eiser, en dat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is, ondanks de stelling van de eiser dat er geen uitzettingshandelingen zijn ondernomen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de uitzettingshandelingen, en dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is voor de eiser. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.W. Bakkum),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en van Algerijnse nationaliteit te zijn.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat te kennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat verweerder geen uitzettingshandelingen heeft ondernomen ondanks het claimakkoord.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op overdracht is. Eiser is op 1 maart 2022 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor overdracht feitelijk niet plaats kon vinden. Dat eiser als gevolg hiervan niet eerder is overgedragen, komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico. Hierdoor heeft verweerder tevens de uiterste overdrachtstermijn mogen verlengen op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
7. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eiser is op 30 juni 2022 in bewaring gesteld. Op 4 juli 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Op 4 juli 2022 is ook een vlucht aangevraagd en zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Op 6 juli 2022 is eiser in kennis gesteld van de overdracht. Vervolgens is eiser op 13 juli 2022 overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het uitvoeren van de hiervoor weergegeven uitzettingshandelingen voldoende voortvarend gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser stelt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, omdat eiser behoefte heeft aan psychofarmaca.
9. Verweerder stelt dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Gelet daarop maakt dit eiser niet detentieongeschikt. Dit is alleen anders indien de benodigde zorg in het detentiecentrum niet kan worden gegeven. In dat geval kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis.
10. De rechtbank stelt dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat hij medische zorg nodig heeft die hij binnen het detentiecentrum niet kan krijgen. Daarom moet worden aangenomen dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is voor eiser. De rechtbank ziet in eisers (gestelde) gezondheidssituatie geen grond voor het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.