ECLI:NL:RBDHA:2022:7521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.10235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische nationaliteit hebbende persoon. Eiser had op 7 december 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 juli 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser verzet zich tegen de overdracht aan Zweden en stelt dat hij daar niet de bescherming zal krijgen die hij nodig heeft. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit kan gaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet zo is, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd.

De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een gebrek aan opvang in Zweden niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een tekortkoming in de Zweedse asielprocedure. De Zweedse autoriteiten hebben immers bevestigd dat zij een nieuw asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10235
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser v-nummer: [nummer1] (gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.10236, op 8 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] en de Jemenitische nationaliteit heeft. Hij heeft op 7 december 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening2 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser verzet zich tegen de voorgenomen overdracht aan Zweden. Eiser voert aan dat ten aanzien van Zweden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser wijst er in dat verband op dat hij in Zweden een asielprocedure heeft
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
doorlopen, in welk verband de Zweedse autoriteiten op onjuiste gronden hebben vastgesteld dat eiser niet de Jemenitische nationaliteit heeft. Eiser heeft in Zweden geen juridische mogelijkheden meer om dat oordeel aan te vechten. Nu eiser in Zweden is uitgeprocedeerd heeft hij geen recht meer op opvang. Hij vindt daarom dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken.3
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder maakt terughoudend gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Op grond van het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vc4, gebruikt de IND deze bevoegdheid (voor zover hier van belang) als er concrete aanwijzingen zijn dat de lidstaat die voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijk is, zijn internationale verplichtingen niet nakomt of bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
5. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Zweden die verplichtingen in zijn geval niet zal nakomen. Meer concreet betekent dit dat eiser aannemelijk moet maken dat hem in Zweden, als gevolg van een tekortkoming in de Zweedse asielprocedure, een behandeling wacht die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.5
6. Eiser is daar niet in geslaagd. De rechtbank laat daarbij in het midden of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem ten onrechte geen internationale bescherming hebben verleend omdat zij hem ten onrechte niet hebben gevolgd in zijn stelling dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft. Het is immers niet aan de Nederlandse rechter om zich daarover een oordeel aan te matigen, te meer niet nu een dergelijk oordeel zich niet zou verdragen met het systeem dat met de Dublinverordening in het leven is geroepen.
7. Eisers vrees dat hij in Zweden geen opvang zal genieten, is niet voldoende om een tekortkoming in de hiervoor bedoelde zin aan te nemen. Die vrees is immers ontleend aan het feit dat eiser, naar hij stelt, in Zweden is uitgeprocedeerd. Door met de terugname van eiser in te stemmen, hebben de Zweedse autoriteiten echter gegarandeerd dat zij een nieuw asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en overeenkomstig de Europese richtlijnen zullen beoordelen. Voor zover Zweden daarin tekortschiet, dient eiser daarover in Zweden te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen onmogelijk dan wel op voorhand zinloos is.
8. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van andere bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat overdracht aan Zweden in het geval van eiser van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om
3 Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4 Vreemdelingencircula ire 2000.
5 Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 inzake Jawo, punt 92 (ECLI:EU:C:2019:218).
zijn asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR21423722

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.