ECLI:NL:RBDHA:2022:7521
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Jemenitische nationaliteit hebbende persoon. Eiser had op 7 december 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 juli 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser verzet zich tegen de overdracht aan Zweden en stelt dat hij daar niet de bescherming zal krijgen die hij nodig heeft. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit kan gaan dat Zweden zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet zo is, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd.
De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor een gebrek aan opvang in Zweden niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een tekortkoming in de Zweedse asielprocedure. De Zweedse autoriteiten hebben immers bevestigd dat zij een nieuw asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.