ECLI:NL:RBDHA:2022:7519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met verwijzing naar verantwoordelijkheidsbeginsel Zweden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.J.R.R. Brock, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 2 juni 2022, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
Tijdens de zitting op 8 juli 2022, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL22.10235), waarin de rechtbank al had geoordeeld over het beroep van verzoeker. Gezien deze eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.