ECLI:NL:RBDHA:2022:7515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw; verzoek om schadevergoeding na opheffing van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2022 gesloten en zich vervolgens gebogen over de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring inmiddels was opgeheven.

De rechtbank overweegt dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door de eiser, en dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst erop dat de eiser eerder in bewaring heeft gezeten en dat er een geplande overdracht was die niet kon doorgaan vanwege de weigering van de eiser om mee te werken aan een PCR-test. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk een redelijk vooruitzicht op verwijdering is, ondanks de claimakkoord waar de eiser naar verwijst.

Daarnaast heeft de eiser aangevoerd dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen vanwege zijn medische problemen. De rechtbank oordeelt echter dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij zorg nodig heeft die daar niet kan worden geboden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.W. Bakkum),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1990 en van Algerijnse nationaliteit te zijn.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat te kennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Er is immers sprake van een claimakkoord waarop nog geen overdracht heeft gevolgd.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten. Destijds stond een overdracht gepland, maar deze is door eisers weigering om mee te werken aan de PCR-test geannuleerd. Vervolgens is eiser op 1 maart 2022 met onbekende bestemming vertrokken, waardoor overdracht feitelijk niet plaats kon vinden. Hierdoor heeft verweerder de uiterste overdrachtstermijn mogen verlengen op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat eiser als gevolg van zijn weigering mee te werken aan zijn overdracht niet eerder is overgedragen, komt voor zijn eigen rekening en risico. Overigens is eiser op 13 juli 2022 overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser stelt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, gelet op eisers medische problemen met zijn arm.
8. Verweerder stelt dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Gelet daarop maakt dit eiser niet detentieongeschikt. Dit is alleen anders indien de benodigde zorg in het detentiecentrum niet kan worden gegeven. In dat geval kan eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis.
9. De rechtbank stelt dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat hij medische zorg nodig heeft die hij binnen het detentiecentrum niet kan krijgen. Daarom moet worden aangenomen dat de medische zorg in het detentiecentrum voldoende is voor eiser. De rechtbank ziet in eisers (gestelde) gezondheidssituatie geen grond voor het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.