ECLI:NL:RBDHA:2022:7513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na vertrek verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Zwiers, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Visschers, was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van verzoeker op 15 april 2022 laten weten niet ter zitting te verschijnen. Eveneens heeft verweerder aangegeven niet aanwezig te zijn op de zitting van 20 april 2022, waarop het onderzoek werd gesloten. Op 30 mei 2022 werd bekend dat verzoeker met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens op 8 juni 2022 de uitspraaktermijn verlengd en de gemachtigde van verzoeker verzocht te reageren op de melding van vertrek, maar hierop is geen reactie ontvangen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank op 24 juni 2022 het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om aan te geven of zij nog een nadere zitting wensen. Aangezien geen van de partijen hierop heeft gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, gezien de uitspraak van 8 juli 2022 in een gerelateerde zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.