ECLI:NL:RBDHA:2022:7504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
C/09/605280 en C/09/612363 / FA RK 20-9458 en FA RK 21-3444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze beschikking heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw, [X], en de man, [Y]. De vrouw heeft op 17 december 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, kinderalimentatie en partneralimentatie. De man heeft ook zelfstandig verzocht om echtscheiding en heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft de vrouw aangegeven te overwegen haar verzoek in te trekken, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de man ook om echtscheiding heeft verzocht. De rechtbank heeft beide partijen een termijn van 8 weken gegeven om zich hierover te beraden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de echtscheiding wordt uitgesproken, en heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de man € 216,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen voor de kinderen die bij de vrouw verblijven, en dat hij € 1.063,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen. Daarnaast is de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de echtelijke woning, vastgesteld. De rechtbank heeft bepaald dat de waarde van de woning door een NVM-makelaar moet worden getaxeerd en dat de vrouw de mogelijkheid krijgt om de woning over te nemen. Indien dit niet mogelijk is, zal de woning worden verkocht. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om informatie over de financiële situatie van de man en de benoeming van een Register Valuator afgewezen, omdat de vrouw niet voldoende onderbouwd heeft wat haar vorderingen zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-9458 (echtscheiding)
FA RK 21-3444 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummer: C/09/605280 (echtscheiding)
C/09/612363 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 13 mei 2022

Scheiding

Beschikking op het op 17 december 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E.H. Visser te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift van 17 december 2020, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 de brief van 6 januari 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
 het e-mailbericht van 11 januari 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
 het F9formulier van 25 januari 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
 het verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek van 25 februari 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
 het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken tevens houdend zelfstandig verzoek van 22 april 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
 het formulier verdelen en verrekenen van 18 juni 2021 van de zijde van de vrouw;
 het e-mailbericht van 19 juli 2021, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
 het bericht waarbij de advocaat van de man zich heeft onttrokken van 2 maart 2022;
 de brief van 3 maart 2022, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening schriftelijk of mondeling ten overstaan van de rechtbank kenbaar te maken. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 17 maart 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
 mevrouw [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
 het e-mailbericht van 24 maart 2022 van de man;
 het e-mailbericht van 4 april 2022 van de man;
 de brief van 14 april 2022, met bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 15 april 2022 heeft mr. Visser zich opnieuw voor de man gesteld. Zij heeft namens de man op 25 april 2022 een F5-formulier ‘intrekken verzoek’ ingediend. Op 28 april 2022 heeft mr. Visser zich wederom onttrokken als advocaat van de man.

Feiten

 De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 12 maart 2004 te Zoetermeer.
 Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] (in deze beschikking ook te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ;
 [minderjarige 2] (in deze beschikking ook te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats] ;
 [minderjarige 3] (in deze beschikking ook te noemen: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats] .
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
 De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, samengevat inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. Zij hebben niet jaarlijks verrekend.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
 vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de man de kinderen om de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot en met zondagavond 20.00 uur bij zich heeft;
 vaststelling van kinderalimentatie van € 221,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
 vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.063,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
 vaststelling van de verdeling c.q. verrekening, conform de vragenlijst “effectief verdelen huwelijkse voorwaarden”;
 bepaling dat de echtelijke woning aan de vrouw zal worden toegedeeld conform punt 34 van het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken tevens houdend zelfstandig verzoek van 22 april 2021 van de zijde van de vrouw;
 bepaling dat de man de aangifte IB, aangifte vennootschapsbelasting én aangifte omzetbelasting van de afgelopen drie jaar van al zijn vennootschappen in het geding brengt;
 bepaling dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de onderneming van de man zal worden vastgesteld door een door de rechtbank te benoemen beëdigd Register Valuator en te bepalen dat de man de helft van de door de deskundige bepaalde waarde van het aandeel van de vrouw aan de vrouw dient uit te keren;
 bepaling dat de kosten van de beëdigd Register Valuator dienen te worden voldaan door de man conform het gestelde in de punten 15 en 16 van het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken tevens houdend zelfstandig verzoek van 22 april 2021 van de zijde van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
 vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
 vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de vrouw de kinderen om de veertien dagen bij zich heeft van vrijdag 19.00 uur tot en met zondagavond 20.00 uur en dat de in het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan opgenomen regeling voor vakanties, feestdagen en speciale dagen geldt;
 vaststelling van kinderalimentatie van € 216,- per maand, bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw te voldoen;
 vaststelling van de verdeling- en verrekening, conform het voorstel van de man, hetgeen vermeld onder punt 31 tot en met 38 van zijn verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek van 25 februari 2021 in aanmerking genomen en in ieder geval inhoudende:
 te bepalen dat de echtelijke woning aan de [adres en plaatsnaam] aan de man wordt toebedeeld onder voldoening van de helft van de overwaarde/onderwaarde (waarde woning minus hypotheekschuld) aan de vrouw, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor wat betreft de op de echtelijke woning rustende hypotheek;
 te bepalen dat de waarde van de woning in onderling overleg zal worden bepaald dan wel, als de man en de vrouw daar niet uitkomen, middels een taxatie door een makelaar die als volgt wordt gekozen; de man legt de vrouw drie makelaars voor waaruit de vrouw een makelaar kiest. De kosten van deze taxatie worden bij helfte gedragen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Hoewel de vrouw heeft verzocht om echtscheiding, heeft zij tijdens de zitting aangegeven te overwegen om dit verzoek in te trekken. De vrouw is erop gewezen dat de man ook heeft verzocht om echtscheiding. Dat betekent dat de rechtbank, na een eventuele intrekking van het verzoek tot echtscheiding door de vrouw, nog moet beslissen op het verzoek tot echtscheiding van de man. Pas als zowel de vrouw als de man hun verzoeken - met hulp van een advocaat, omdat dit een zogenaamde proceshandeling is – intrekken, zou de procedure kunnen eindigen zonder uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft partijen een termijn van 8 weken gegeven om zich hierover nader te beraden.
Op 24 maart 2022 heeft de man rechtstreeks aan de rechtbank bericht dat hij geen echtscheiding wil. De rechtbank heeft beide partijen er bij brief van 25 maart 2022 opnieuw op gewezen dat het intrekken van een verzoek tot echtscheiding alleen door een advocaat kan worden gedaan, omdat het een proceshandeling is. De man is verwezen naar een advocaat.
Op 4 april 2022 heeft de man de rechtbank opnieuw rechtstreeks bericht en herhaald dat hij geen echtscheiding wil. Het eerder namens hem ingediende verzoek tot echtscheiding zou niet in overeenstemming zijn met zijn wens. Daarop is een bericht van 14 april 2022 van de zijde van de vrouw gekomen, waarin zij persisteert bij haar verzoek tot echtscheiding. Op 15 april 2022 heeft de advocaat van de man zich opnieuw namens hem gesteld. Het verzoek van de man tot echtscheiding, zoals vermeld in zijn petitum onder I, is daarna bij bericht van 25 april 2022, ingetrokken. De rechtbank gaat er daarmee vanuit dat de man wél persisteert bij zijn overige zelfstandige verzoeken. Dat betekent dat de rechtbank in deze beschikking een beslissing zal nemen op het door de vrouw gedane verzoek tot echtscheiding en de door de man en de vrouw gedane verzoeken tot nevenvoorzieningen.
Ontvankelijkheid – ouderschapsplan
De vrouw heeft geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overgelegd. De vrouw heeft een eenzijdig ouderschapsplan opgesteld, naar haar mening conform de wensen en belangen van de kinderen, maar de man weigert dit plan te ondertekenen. Volgens de vrouw wil de man de echtscheiding tegenhouden, reden waarom van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij een door beiden ondertekend ouderschapsplan overlegt. De man daarentegen heeft naar voren gebracht dat hij het door de vrouw naar voren gebrachte ouderschapsplan niet tekent, omdat hij niet kan instemmen met de daarin opgenomen regeling.
Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan te overleggen. Aan de rechtbank zijn verzoeken omtrent de kinderen gedaan, waarop de rechtbank een beslissing zal nemen. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan het formele vereiste dat een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan dient te worden overgelegd en zal de vrouw – nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan – ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft in haar verzoekschrift gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats kinderen
Hoewel de vrouw dit niet in het petitum heeft opgenomen, volgt uit haar verzoekschrift (onder 9-11, in combinatie met het concept ouderschapsplan) voldoende dat zij verzoekt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. Ook de man heeft dit zo begrepen (verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift onder 21-24). Hij heeft hierop gereageerd en zijnerzijds verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wordt bepaald.
Ter zitting heeft de vrouw medegedeeld dat de oudste en jongste zoon van de man en de vrouw, [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , inmiddels feitelijk bij haar wonen in de (voormalige) echtelijke woning. De vrouw heeft naar voren gebracht dat dit ook de wens van beide kinderen is en dat het redelijk goed gaat. Zij heeft weliswaar niet volledig zicht op alles wat [minderjarige 1] doet, en kan niet uitsluiten dat hij zich bezig houdt met zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, maar zij probeert veel met hem te praten. Daarnaast biedt zij regelmaat en structuur voor de jongste, [minderjarige 3] . Zij heeft verder verklaard dat de middelste zoon van de man en de vrouw, [minderjarige 2] , verblijft bij de man en de vriendin van de man in het appartement van de vriendin van de man. In dat appartement zou overigens ook de ex-vriendin van [minderjarige 1] verblijven, met wie [minderjarige 1] inmiddels een kind heeft. Hoewel de vrouw graag zou willen dat alle drie de kinderen bij haar wonen, vraagt de vrouw zich af of het wel goed zal gaan als [minderjarige 2] weer bij haar komt wonen. [minderjarige 2] ziet haar als de boosdoener en de vrouw verwacht dat hij niet bij haar wil wonen, maar juist bij de vader wil blijven.
De rechtbank betreurt het dat de kinderen, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, hun wens niet schriftelijk aan de rechtbank hebben kenbaar gemaakt en zij ook niet naar de rechtbank hebben willen komen om te worden gehoord. De rechtbank moet daarom beslissen op grond van de stukken en wat er ter zitting is besproken. Gelet op hetgeen de vrouw ter zitting onweersproken heeft aangevoerd over de huidige feitelijke situatie, is het naar het oordeel van de rechtbank het meest in het belang van de kinderen om hun woonsituatie te houden zoals deze nu is. Dit lijkt ook conform hun wens te zijn. De rechtbank zal dan ook de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de vrouw en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man bepalen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De man en de vrouw hebben beiden verzocht te bepalen dat de kinderen een zorgregeling hebben met de andere ouder, inhoudende dat de kinderen om het weekend van vrijdag 19.00 uur tot en met zondagavond 20.00 uur bij de andere ouder zijn. Daarnaast heeft de man verzocht te bepalen dat er een vakantie-, feestdagen- en speciale dagen-regeling geldt conform het door de vrouw overgelegde concept ouderschapsplan.
Ter zitting heeft de vrouw naar voren gebracht dat er op dit moment geen zorgregeling is voor de kinderen. [minderjarige 1] gaat nu op de momenten waarop hij dat zelf wil naar zijn vader. [minderjarige 2] is eigenlijk nooit bij de vrouw, alleen als hij daar zin in heeft. [minderjarige 3] gaat wel eens naar zijn vader, bijvoorbeeld als de vrouw iets buitenshuis te doen heeft, en slaapt daar dan ook. Hier zit echter geen regelmaat in. De vrouw vindt het belangrijk dat het contact tussen de man en [minderjarige 3] zo blijft en dat dit niet minder wordt. De vrouw verwacht dat [minderjarige 2] geen omgangsregeling met haar wenst en zij weet dat [minderjarige 1] ook niet om het weekend naar zijn vader wil. Toch handhaaft de vrouw haar verzoek om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen om het weekend bij de andere ouder zijn. Zo staat er in ieder geval iets op papier. Dit omdat de situatie nu zo gecompliceerd is. Zij zal de kinderen echter nooit dwingen.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat er veel zorgen over de kinderen lijken te zijn, gelet op dat wat de vrouw naar voren heeft gebracht. De Raad vraagt zich ook af waarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] in december 2021 is beëindigd. De drie kinderen trekken daar waar het het contact met hun ouders betreft ieder hun eigen plan. De vraag is dan ook of de vaststelling van een zorgregeling haar doel voorbij schiet. Het is zorgelijk dat aan beide kanten het contact zo verstoord is. [minderjarige 2] heeft nauwelijks contact met zijn moeder, terwijl het contact van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] (die bij de vrouw verblijven) met de man moeizaam verloopt. Er is sprake van een systeemprobleem en in de afgelopen jaren is al veel hulpverlening ingezet. De Raad acht het van belang dat er voor ieder gezinslid individuele hulpverlening en/of begeleiding komt. Ook zou een bijzondere curator kunnen worden ingezet om met de kinderen in gesprek te gaan over hoe zij de toekomst en het contact met hun beide ouders zien.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de ingediende processtukken blijkt dat beide ouders het belangrijk vinden dat de kinderen met hen allebei contact hebben. Zij hebben bovendien dezelfde zorgregeling, zij het in spiegelbeeld, verzocht. Nu [minderjarige 1] bijna achttien jaar is zou een zorgregeling voor hem nog slechts korte tijd gelden. Hierin ziet de rechtbank aanleiding voor hem geen zorgregeling vast te stellen. Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal wel een zorgregeling met de andere ouder worden vastgesteld. Vaststelling van deze regeling acht de rechtbank in hun belang. Regelmatig contact met beide ouders is op deze manier gewaarborgd. Een vastgestelde regeling is bovendien te prefereren boven de huidige situatie, waarin ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar eigen goeddunken lijken te bepalen wanneer ze contact hebben met de ouder bij wie ze niet verblijven. Hopelijk kunnen de ouders met behulp van deze beschikking weer meer hun regierol oppakken. De rechtbank zal dus voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bepalen dat zij om de week van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 20.00 uur bij de andere ouder verblijven. De rechtbank voegt daaraan toe dat de vrouw in het door haar als bijlage 3 bij haar verzoekschrift overgelegde ouderschapsplan, artikel 5, tevens een regeling voor de vakanties en feestdagen heeft opgenomen, welke regeling de man ook wenst vast te leggen, zodat de rechtbank aldus zal beslissen.
Kinderalimentatie
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van de kinderen een bedrag van € 221,- per maand dient te voldoen aan de vrouw voor twee kinderen. De man heeft verzocht dit bedrag op € 216,- per maand vast te stellen.
De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht in te kunnen stemmen met het door de man verzochte bedrag van € 216,- per maand voor de twee kinderen die bij de moeder verblijven (dat wil zeggen € 108,- per maand per kind), zodat de rechtbank aldus zal bepalen. Het meer of anders verzochte zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Partneralimentatie
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.063,- bruto per maand dient te voldoen. De vrouw heeft zich daarbij gebaseerd op de Hof-norm. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw als onvoldoende gemotiveerd weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Blijkens de door de vrouw overgelegde huwelijkse voorwaarden zijn partijen gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. De huwelijkse voorwaarden bevatten in artikel 7 een periodiek verrekenbeding.
Tussen de man en de vrouw staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht.
Nu sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding, geldt het bepaalde in artikel 1:141 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 1:141 lid 1 BW bepaalt dat indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand blijft en deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De man en de vrouw hebben, mede op grond van de huwelijkse voorwaarden:
 een eenvoudige gemeenschap;
 te verrekenen vermogen.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en daarna op het te verrekenen vermogen.
Eenvoudige gemeenschap
Partijen hebben – in ieder geval – het volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddeel opgevoerd:
de echtelijke woning aan de [adres en plaatsnaam] , de hierop gevestigde hypothecaire geldlening bij de Rabobank met kenmerk [nr. 1] en de hieraan verbonden levensverzekering bij de Interpolis met polisnummer [nr. 2] .
De man en de vrouw zijn het niet eens over aan wie van beiden de echtelijke woning dient te worden toegedeeld. Beiden willen de woning toegedeeld krijgen en de vrouw heeft subsidiair verzocht te bepalen dat zij in de woning kan blijven wonen totdat de jongste zoon eenentwintig jaar is, waarna de man en de vrouw de woning zullen verkopen en de opbrengst bij helfte zullen verdelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is door de vrouw onweersproken naar voren gebracht dat zij nu in de woning verblijft met twee van de drie kinderen van partijen en dat zij niet weet waarheen zij zou moeten gaan als zij de echtelijke woning zou moeten verlaten, terwijl de man nu met de middelste zoon op een andere plek verblijft. De vrouw heeft bovendien aangegeven in staat te zijn de man uit te kopen. Dit gelet op haar eigen inkomen en ervan uitgaande dat zij partneralimentatie zal ontvangen. Op grond van voorgaande heeft de vrouw het meeste belang bij toedeling van de woning en zal de rechtbank onder de hierna vermelde voorwaarden bepalen dat de echtelijke woning aan de vrouw zal worden toegedeeld.
De vrouw wordt eerst in de gelegenheid gesteld te onderzoeken of zij de echtelijke woning kan overnemen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld kan laten ontslaan. Daartoe dient de waarde van de woning bindend te worden bepaald middels een taxatie door een makelaar die als volgt wordt gekozen; de man legt de vrouw drie NVM-makelaars voor waaruit de vrouw een makelaar kiest. Partijen geven samen de opdracht aan de betreffende makelaar en de kosten van deze taxatie worden bij helfte gedragen.
De vrouw krijgt drie maanden de tijd vanaf de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, onder de voorwaarde dat alsdan de hiervoor omschreven bindende taxatiewaarde bekend is. Indien de hiervoor omschreven bindende taxatiewaarde nog niet bekend is ten tijde van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal de vrouw de drie maanden de tijd krijgen vanaf de datum waarop de taxatiewaarde zoals hiervoor omschreven bekend is. Indien de vrouw er niet in slaagt binnen de gestelde termijn de benodigde financiering te verkrijgen om de woning over te nemen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten ontslaan, dan krijgt de man drie maanden te rekenen vanaf de termijn die de vrouw hiervoor gegeven is, om te bezien in hoeverre hij in staat is om de echtelijke woning over te nemen tegen de hiervoor beschreven bindende taxatiewaarde. Lukt dit niet, dan moet de woning worden verkocht aan een derde. De man en de vrouw dienen hiertoe een NVM-makelaar in te schakelen die, als de man en de vrouw daarover geen overeenstemming bereiken, bindend voor de man en de vrouw de vraagprijs en laatprijs zal bepalen. De makelaar die de taxatie heeft uitgevoerd zal hiertoe worden ingezet, tenzij partijen in onderling overleg een andere makelaar benoemen.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat bij overname van de woning door de man of de vrouw of bij verkoop en levering van de woning aan een derde de man en de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de hypothecaire lening en de (verkoop)kosten) van de woning. Bij overname van de woning door één van de partijen zal de ander voor de helft van de overwaarde derhalve “uitgekocht” moeten worden. Daarnaast stelt de rechtbank ook vast dat de man en de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zullen zijn tot de (afkoop)waarde van de levensverzekering bij de Interpolis, zowel bij overname door de man of de vrouw als bij verkoop en levering van de woning aan een derde.
Nu het primaire verzoek van de vrouw, namelijk om de woning aan haar toe te delen, in beginsel wordt toegewezen, komt de rechtbank aan behandeling van het subsidiaire verzoek van de vrouw op dit punt niet toe.
Te verrekenen vermogen
Ten aanzien van het te verrekenen vermogen overweegt de rechtbank dat door de man en de vrouw geen (begin van) inhoudelijke stellingen zijn ingenomen, zodat de rechtbank daarop niet kan beslissen. Er bestaan verder juridische procedures via welke de mogelijkheid bestaat om bepaalde stukken op te vragen om inzicht te kunnen verkrijgen in het te verrekenen vermogen wanneer iemand niet meewerkt. Het is de eigen keuze van de (advocaat van de) vrouw geweest om deze procedures niet aan te spannen en die keuze komt dan ook voor risico van de vrouw. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de vrouw op basis van de stukken die wel beschikbaar zijn gesteld en zijn overgelegd meer stelling had kunnen en moeten innemen dan nu is gedaan en dat het op haar weg had gelegen om aan de hand daarvan haar verzoek zoveel als mogelijk te onderbouwen. Het enkele feit dat de vrouw nog niet alle stukken van de man heeft ontvangen, betekent niet dat zij niets heeft kunnen en moeten stellen teneinde aan een verzoek tot verrekening van vermogen op basis van de huwelijkse voorwaarden toe te komen.
Op grond van de stukken valt niet uit te sluiten dat de vrouw een vordering op de man heeft op grond van verrekening in verband met het in de onderneming van de man aanwezige vermogen, maar er is niet aangeknoopt bij de tekst van de verrekenbepaling en er is ook geen enkel aanknopingspunt gegeven of te herleiden welk bedrag dit dan zou moeten zijn. Daarbij speelt verder een rol dat uit de staat van aanbrengsten blijkt dat de man de onderneming ten huwelijk heeft aangebracht en dat beide partijen daarnaast nog andere vermogensbestanddelen ten huwelijk hebben aangebracht. De rechtbank kan hierom ook niet ingaan op het voorstel dat de vrouw ter zitting heeft gedaan, namelijk dat de man de helft van de hypotheekschuld dient te voldoen, omdat niet periodiek verrekend is, zodat de vrouw de helft van de hypotheekschuld overhoudt en in de (voormalig echtelijke) woning kan blijven wonen. De rechtbank is immers niet bekend met de huidige marktwaarde van de woning en kan evenmin vaststellen dat de vrouw op de man een vordering wegens verrekening heeft tot het benodigde bedrag.
De rechtbank kan om dezelfde reden niet ingaan op het niet-onderbouwde verdeling- en verrekeningsoverzicht dat de man als productie 19 aan zijn verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoekschrift van 25 februari 2021 heeft gehecht. De rechtbank kan hieruit weliswaar afleiden dat de man met de vrouw van mening is dat er verdeeld en verrekend zou moeten worden, maar ook bij het verzoek van de man is niet kenbaar aangeknoopt bij de huwelijkse voorwaarden en de bedragen die hij hanteert kan de rechtbank op geen enkele manier verifiëren. Daarbij weerspreekt de vrouw deze bedragen en heeft de man niet conform zijn petitum een nader in te dienen voorstel in dit kader gedaan.
De rechtbank kan op grond van voorgaande niet anders dan de vorderingen van de man en de vrouw afwijzen. Nogmaals zij daarbij opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen vordering tot verrekening van de vrouw op de man dan wel van de man op de vrouw is.
Kosten huishouding
De man stelt dat hij vanaf 2018 bijna alle huishoudelijke kosten voor zijn rekening heeft genomen, terwijl de vrouw ook inkomsten had. Hij verzoekt daarom te bepalen dat de vrouw aan de man een aantal bedragen in het kader van de kosten van de huishouding dient te vergoeden. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen, nu dit verzoek door de vrouw is weersproken en daarop niet nader is onderbouwd.
Vergoedingsrecht
De man stelt zich daarnaast op het standpunt dat hij een schenking van zijn vader heeft ontvangen, die hij in de echtelijke woning heeft geïnvesteerd. Op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden dient een schenking die tijdens het huwelijk is gedaan buiten de verrekening te vallen. De rechtbank zal dit verzoek van de man afwijzen, nu ook dit verzoek niet is onderbouwd en de man zelfs in de door hemzelf overgelegde vermogensopstelling vraagtekens heeft gezet bij (de hoogte van) het geschonken bedrag.
Verzoek stukken en benoeming Register Valuator
De vrouw heeft nog verzocht te bepalen dat de man de aangifte IB, aangifte vennootschapsbelasting én aangifte omzetbelasting van de afgelopen drie jaar van al zijn vennootschappen in het geding brengt. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw toewijzen, maar niet op de ontvangst van deze stukken wachten in deze procedure. Dit reeds omdat de rechtbank op de hiervoor vermelde gronden niet aan een inhoudelijke beoordeling van te verrekenen vermogen toekomt.
De vrouw heeft ten slotte nog verzocht te bepalen dat de waarde van het aandeel van de vrouw in de onderneming van de man vast wordt gesteld door een door de rechtbank te benoemen beëdigd Register Valuator en te bepalen dat de man de helft van de door de deskundige bepaalde waarde van het aandeel van de vrouw dient uit te keren. De rechtbank zal ook dit verzoek van de vrouw afwijzen omdat zij, om de hiervoor vermelde redenen, niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het te verrekenen vermogen.
Om diezelfde reden zal ook het verzoek van de vrouw dat de kosten van de beëdigd Register Valuator dienen te worden voldaan door de man, worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding tussen de man en de vrouw uit, gehuwd op 12 maart 2004 te Zoetermeer;
*
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2004 en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009, hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 2] bij de moeder zal zijn om het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 20.00 uur en conform de regeling voor de vakanties, feestdagen en speciale dagen zoals opgenomen in artikel 5 van het door de vrouw als bijlage 3 bij haar verzoekschrift overgelegde ouderschapsplan;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 3] bij de vader zal zijn om het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 20.00 uur en conform de regeling voor de vakanties, feestdagen en speciale dagen zoals opgenomen in artikel 5 van het door de vrouw als bijlage 3 bij haar verzoekschrift overgelegde ouderschapsplan;
*
bepaalt de door de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking te betalen alimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] op € 216,- per maand (dat wil zeggen € 108,- per maand per kind), vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
*
bepaalt dat de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal betalen een bedrag van € 1.063,- bruto, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de wijze van verdeling van de tussen de man en de vrouw bestaande eenvoudige gemeenschap, zijnde de echtelijke woning gelegen aan de [adres en plaatsnaam] , als volgt vast:
 bepaalt dat de waarde van de woning zal worden bepaald middels een bindende taxatie door een NVM-makelaar die als volgt wordt gekozen; de man legt de vrouw drie makelaars voor waaruit de vrouw een makelaar kiest, waarbij de kosten van deze taxatie bij helfte worden gedragen;
 bepaalt dat de vrouw uiterlijk drie maanden na de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, onder de voorwaarde dat alsdan de hiervoor omschreven bindende taxatiewaarde bekend is, aan de man kenbaar dient te maken of zij financieel in staat is de woning over te nemen voor de getaxeerde waarde en tegen vergoeding van de helft van de overwaarde, te weten de verkoopopbrengst minus de hypothecaire lening en de (verkoop)kosten, aan de man. Indien de hiervoor omschreven bindende taxatiewaarde nog niet bekend is ten tijde van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal de vrouw drie maanden de tijd krijgen vanaf de datum waarop de taxatiewaarde zoals hiervoor omschreven bekend is;
indien de vrouw in staat is de woning over te nemen:
  • bepaalt dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld voor de getaxeerde waarde, met overname van de aan de woning verbonden hypothecaire lening, waarbij de vrouw zorg dient te dragen voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening en de vrouw de helft van de overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de hypothecaire lening en de (verkoop)kosten) aan de man dient te vergoeden;
  • bepaalt dat de waarde van de aan de hypothecaire lening verbonden levensverzekering bij de Interpolis aan de man en de vrouw voor de helft toekomt;
indien de vrouw niet in staat is de woning over te nemen:
 bepaalt dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie maanden te rekenen vanaf de termijn die de vrouw hiervoor gegeven is, te bezien of hij in staat is de woning over te nemen voor de eerder gedane bindende taxatiewaarde, waarbij dezelfde voorwaarden gelden als hierboven voor de vrouw omschreven;
indien de man in staat is de woning over te nemen:
 bepaalt dat de woning aan de man wordt toegedeeld voor de getaxeerde waarde, met overname van de aan de woning verbonden hypothecaire lening, waarbij de man zorg dient te dragen voor ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening en de man de helft van de overwaarde (te weten de verkoopopbrengst minus de hypothecaire lening en de (verkoop)kosten) aan de vrouw dient te vergoeden;
 bepaalt dat de waarde van de aan de hypothecaire lening verbonden levensverzekering bij de Interpolis aan de man en de vrouw voor de helft toekomt;
indien de man en de vrouw beiden niet in staat zijn de woning over te nemen:
 bepaalt dat de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe de man en de vrouw gezamenlijk een opdracht tot verkoop zullen verstrekken aan de NVM-makelaar die ook de taxatie van de woning heeft verricht, tenzij partijen gezamenlijk een andere makelaar benoemen;
 bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst van de woning na de (verkoop en) levering van de woning, na aflossing van de hypothecaire schuld en met afkoop en uitbetaling van de polis van de levensverzekering, gelijkelijk tussen de man en de vrouw zal worden verdeeld;
*
bepaalt dat de man de aangifte IB, de vennootschapsbelasting én de aangifte omzetbelasting van de afgelopen drie jaar van al zijn vennootschappen (voor zover beschikbaar) aan de vrouw ter beschikking stelt;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, A.M.M. Vingerling en M.E. Visser, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 mei 2022.