ECLI:NL:RBDHA:2022:7459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
NL22.4687, NL22.4689, NL22.4972, NL22.4974 tussenuitspraak II
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvragen van Syrische statushouders met betrekking tot terugkeer naar Bulgarije en de gevolgen voor hun internationale bescherming

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 juli 2022, worden de asielaanvragen van Syrische statushouders behandeld. De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in twee verschillende procedures de gelegenheid geboden om zich nader te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten over recente Bulgaarse wetgeving die mogelijk invloed heeft op de intrekking, beëindiging of niet-verlenging van internationale bescherming. Verweerder heeft echter aangegeven zich niet gehouden te achten om nader onderzoek te doen, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling.

De rechtbank benadrukt dat het verbod op refoulement absoluut is en dat zij zich moet vergewissen van de mogelijke gevolgen van verplichte terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank zal zelf contact opnemen met de Bulgaarse autoriteiten om de eerder geformuleerde vragen te stellen en te onderzoeken of eisers gevrijwaard blijven van schending van hun grondrechten, zoals vastgelegd in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft besloten om geen einduitspraak te doen, maar een tussenuitspraak te blijven geven, en houdt iedere verdere beslissing aan totdat er meer duidelijkheid is verkregen van de Bulgaarse autoriteiten. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4687 tussenuitspraak II, NL22.4689 tussenuitspraak II, NL22.4972 tussenuitspraak II en NL22.4974 tussenuitspraak II

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedag] 2004, V-nummer: [nummer] , dochter,

[eiser], geboren op [geboortedag] 2005, V-nummer: [nummer] , zoon,
[eiser], geboren op [geboortedag] 1976, V-nummer: [nummer] , vader, en
[eiseres], geboren op [geboortedag] 1982, V-nummer: [nummer] , moeder,
allen van Syrische nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 18 maart 2022 (de bestreden besluiten), genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder eisers opgedragen dat om zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Bulgarije.

Eisers hebben op 19 maart 2022 tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend, welke door de rechtbank op 17 juni 2022 gelijktijdig op zitting zijn behandeld. Het onderzoek is aansluitend aan de behandeling van de beroepen en verzoeken gesloten en vervolgens in de beroepsprocedure op 7 juli 2022 heropend.
Bij uitspraak van 8 juli 2022 zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen en heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd zich gelet op de actuele jurisprudentie van de Afdeling niet gehouden te achten om zich nader te vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald in de tussenuitspraak. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om einduitspraak te doen.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij al hetgeen zij in de tussenuitspraak van 8 juli 2022 heeft overwogen. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
2. De bewijslast voor de besluiten, waarin verweerder eisers opdraagt zich naar Bulgarije te begeven omdat eisers de vluchtelingenstatus hebben en zij hun rechten kunnen en moeten effectueren in Bulgarije, rust op verweerder. Gelet op de in het AIDA-rapport van 2022 vermelde informatie en meer in het bijzonder de inhoud en strekking van nieuwe Bulgaarse wetgeving met betrekking tot de gronden voor intrekking, beëindiging en niet verlenging van de internationale beschermingsstatus, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om nader aan zijn motiveringsverplichting te voldoen door de navolgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voor te leggen:
  • In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende vluchtelingenstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
  • In welke gevallen voorziet de Bulgaarse wetgeving in een bevoegdheid om een eerder toegekende subsidiaire beschermingsstatus in te trekken dan wel te beëindigen?
  • Is het correct dat in 2020 een wettelijke bevoegdheid is vastgesteld om tot intrekking dan wel beëindiging van een internationale beschermingsstatus over te gaan indien een statushouder niet tijdig zorgdraagt voor het verlengen/vernieuwen van zijn door de Bulgaarse autoriteiten verstrekt identiteitsdocument en/of verblijfstitel?
  • Vindt, indien een dergelijke bevoegdheid op grond van nationaal recht bestaat, in een procedure tot intrekking/beëindiging op deze grond enkel een feitelijke vaststelling plaats van de termijn die is verstreken na het verlopen van een identiteitsdocument en/of verblijfstitel of wordt tevens beoordeeld of gronden voor intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus zoals die zijn opgenomen in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht bestaan?
  • Wordt in een dergelijke procedure uitgegaan van de eerder vastgestelde beschermingsbehoefte en op grond daarvan toegekende internationale beschermingsstatus?
  • Indien op grond van nationale wetgeving tot intrekking of beëindiging van de internationale beschermingsstatus wordt overgegaan omdat een identiteitsdocument of verblijfstitel niet (tijdig) is verlengd en de verzoeker nog steeds internationale bescherming wenst, dient daartoe dan een nieuw verzoek om internationale bescherming te worden ingediend? Wordt een dergelijk verzoek beoordeeld als ware het een eerste verzoek of als opvolgend verzoek en dient de verzoeker in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen om zijn verzoek om internationale bescherming te staven?
  • Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije in aanmerking voor verkrijging van identiteitsdocumenten, in ogenschouw nemend dat zij thans niet beschikken over huisvesting in Bulgarije?
  • Komen eisers als statushouders na terugkeer in Bulgarije voor (toegang tot) huisvesting in aanmerking, in ogenschouw nemend dat zij thans niet over Bulgaarse identiteitspapieren beschikken?
-
Aan welke voorwaarden moeten eisers voldoen om identiteitspapieren te verkrijgen en tot welke instantie(s) kunnen eisers zich wenden indien zij er niet in slagen om zelfstandig woonruimte te bemachtigen? Indien eisers er niet in slagen betaald werk te verkrijgen, kunnen zij dan in aanmerking komen voor sociale huisvesting en/of een financiële toelage dan wel subsidie om woonruimte te kunnen huren?
3. Verweerder heeft te kennen gegeven zich niet tot de Bulgaarse autoriteiten te zullen wenden om deze vragen voor te leggen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2857) en aangegeven dat gezien het beperkte tijdsverloop dat nadien heeft plaatsgevonden niet geconcludeerd kan worden dat de uitspraak van de Afdeling onjuist of niet langer voldoende actueel is.
4. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak onder meer overwogen dat het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) een limitatieve opsomming bevatten van de gronden waarop intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus kan plaatsvinden. Het is aan de lidstaat die de vluchtelingenstatus heeft verleend om in een dergelijke situatie deze gronden aannemelijk te maken en aan te tonen dat de betrokkene geen vluchteling meer is. Dit vereist een grondig onderzoek naar en beoordeling van de individuele feiten en omstandigheden. Volgens het AIDA-rapport van 2022 heeft Bulgarije in artikel 42 van de nationale “Law on Asylum and Refugees” een intrekkingsgrond opgenomen die niet is genoemd in het Vluchtelingenverdrag en/of het Unierecht. Verweerder heeft deze informatie niet weersproken of betwist.
5. De rechtbank overweegt dat deze informatie over een mogelijk nationaalrechtelijke intrekkingsgrond niet betrokken is door de Afdeling in haar uitspraak. De enkele verwijzing door verweerder naar de Afdelingsuitspraak van 16 december 2022 is dus geen adequate reactie op de vraag van de rechtbank of verweerder zich nader wil vergewissen bij de Bulgaarse autoriteiten over onder meer deze mogelijk nieuwe nationale Bulgaarse wetgeving en de mogelijke implicaties hiervan voor de beoordeling van de verzoeken van eisers om internationale bescherming.
6. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 7 in de tussenuitspraak heeft overwogen is de vraag of eisers thans nog beschikken over de vluchtelingenstatus en of zij die ook zullen behouden na terugkeer naar Bulgarije de rechtsvraag die de rechtbank het eerst zal moeten beoordelen.
7. De rechtbank zal een nader onderzoek verrichten naar de gestelde vrees van eisers dat zij na terugkeer in Bulgarije ofwel niet langer zullen worden aangemerkt als statushouder, of wel niet in staat zullen zijn hun rechten zelf te effectueren. Omdat eisers in wezen stellen dat zij na terugkeer in een situatie zullen geraken die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zal de rechtbank niet volstaan met het gegrond verklaren van het beroep. Het verbod op refoulement is absoluut, zodat ook de rechtbank zich moet vergewissen van de mogelijke gevolgen van verplichte terugkeer naar Bulgarije en een “arguable claim”, zoals eisers die in onderhavige procedure naar voren hebben gebracht, actief en grondig moet onderzoeken. De rechtbank zal zich daarom, ondanks dat de bewijslast voor de besluiten bij verweerder ligt, zelf wenden tot de Bulgaarse autoriteiten om de eerder geformuleerde vragen voor te leggen en zodoende zich ervan te vergewissen dat eisers gevrijwaard zullen blijven van een schending van hun grondrechten zoals vastgelegd in artikel 4 Handvest en artikel 3 EVRM..
8. De rechtbank zal dus, ondanks het verzoek van verweerder, geen einduitspraak maar wederom een tussenuitspraak doen. De rechtbank zal partijen door plaatsing van berichten in het digitale dossier op de hoogte houden van de communicatie met de Bulgaarse autoriteiten en de te stellen vragen en de verkregen antwoorden aan het dossier toevoegen. Partijen zullen nadat een reactie van de Bulgaarse autoriteiten is verkregen tevens worden geïnformeerd over de verdere voortgang van de procedure.
9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
  • zal zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden en de vragen voorleggen zoals in de tussenuitspraken door de rechtbank geformuleerd;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 juli 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen geen hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.