In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Vereniging Transport Ondernemers Nederland en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, heeft beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig heeft beslist op haar handhavingsverzoek van 16 oktober 2021. Dit verzoek betrof het handhaven van illegaal parkeren van vrachtauto's op vluchtstroken, pechhavens en afritten langs snelwegen in Nederland. Eiseres stelde de minister in gebreke bij brief van 22 december 2021 en diende op 15 maart 2022 het beroep in.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het handhavingsverzoek is gebaseerd op artikel 43, derde lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De rechtbank oordeelt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over een beroep dat zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van dit artikel, omdat de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals overtredingen van verkeersregels, tot de taken van het Openbaar Ministerie (OM) behoren. De rechtbank heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren en heeft bepaald dat het handhavingsverzoek door de minister moet worden doorgestuurd naar het OM.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.