ECLI:NL:RBDHA:2022:7398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
09-253165-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in steekpartij met ernstige verwondingen

Op 21 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een steekpartij op 6 mei 2021 in Den Haag. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen te hebben geprobeerd het leven van een slachtoffer, [slachtoffer], te beroven door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft het onderzoek op verschillende zittingen gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, en de raadsman van de verdachte, mr. H. Weisfelt, hun standpunten naar voren brachten.

De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie had kunnen oordelen dat de vervolging enig belang diende. De rechtbank oordeelde echter dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlasteleggingen van poging tot moord of openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen, en dat de inhoud van afgeluisterde gesprekken niet leidde tot bewijs van betrokkenheid bij de steekpartij.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/253165-21
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 maart 2022 (regie), 5 juli 2022 (inhoudelijke behandeling) en 7 juli 2022 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of gezicht en/of het lichaam heeft gestoken van [slachtoffer] en/of
- heeft geschopt en/of geslagen tegen het lichaam van [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer] en/of
- dreigen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- vastpakken en/of vasthouden en/of tegenhouden van [slachtoffer] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of het gezicht, althans (in de richting van) het lichaam van [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in rug en/of oor en/of gezicht, althans in het lichaam voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Daartoe is aangevoerd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie in deze zaak had kunnen oordelen dat met de vervolging van de verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn. Het openbaar ministerie had in deze zaak niet alleen rekening moeten houden met het belang van het slachtoffer - die zelf ook een aandeel in het geheel heeft gehad - maar ook met de belangen van de verdachte en zijn directe omgeving. Immers is door de vervolging de ontwikkeling van de verdachte stopgezet en zijn hij en zijn familie in gevaar gebracht doordat hun adressen in het procesdossier terecht zijn gekomen. Bovendien wordt met vervolging - nu verdachte elders een leven heeft opgebouwd - het signaal afgegeven dat je onttrekken aan dit soort groepsvorming als de onderhavige onmogelijk is.
Voorts is aangevoerd dat het openbaar ministerie een kernbepaling van strafvordering heeft geschonden, namelijk het beginsel dat een verdachte in vertrouwelijkheid met zijn advocaat kan communiceren. In het dossier bevindt zich een tapgesprek van de moeder van de verdachte met een derde waarin zij informatie deelt die zij, aldus de raadsman, van de raadsman heeft ontvangen. Omdat het een minderjarige verdachte betreft is de advocaat genoodzaakt het een en ander omtrent de strafzaak met de ouders van de verdachte te delen. Op het moment dat een weergave van die communicatie -direct dan wel indirect- door het openbaar ministerie wordt opgenomen in het procesdossier, schendt het openbaar ministerie doelbewust het beginsel van vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en verdachte. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Met betrekking tot het verweer dat het beginsel van vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en verdachte is geschonden voert de officier van justitie aan dat – voor zover er door de raadsman gesprekken zijn gevoerd – de inhoud daarvan geen deel uitmaakt van het procesdossier. Gesprekken van derden waarin de raadsman genoemd wordt zoals de onderhavige, verdienen niet de bescherming die de raadsman suggereert. Het verweer dient dan ook te worden verworpen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbod van willekeur/beginsel van redelijke belangenafweging
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. Dit wordt in de strafrechtspraak ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Dat sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur en het beginsel van redelijke belangenafweging, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet af te leiden, mede gelet op de aard en ernst van de verdenking en het gegeven dat de onderhavige steekpartij samenhangt met een dodelijke steekpartij later diezelfde avond.
Is het beginsel van vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en verdachte geschonden?
De rechtbank stelt allereerst vast dat de inhoud van een drietal telefoongesprekken tussen de moeder van de verdachte en derden zijn geverbaliseerd en in het dossier zijn gevoegd
(p. 945-950). De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de gesprekken die moeder met derden heeft gevoerd onder de reikwijdte van artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vallen, nu de moeder van de verdachte in deze gesprekken uitlatingen heeft gedaan die zouden kunnen worden herleid naar mogelijke mededelingen van de raadsman van de verdachte aan de moeder. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering strekt ertoe dat de rechter geen kennis kan nemen van gesprekken, die mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon, die zich op grond van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de mededelingen waar de raadsman op doelt gedaan zijn door de moeder van de verdachte aan een derde, deze niet onder de reikwijdte van artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vallen. Immers gaat het niet om een gesprek tussen de raadsman zelf en de moeder. De bescherming van voormeld artikel strekt niet zo ver dat daar ook mededelingen van de moeder tegenover een derde onder vallen, ook niet als de inhoud van deze mededelingen hun oorsprong hebben in communicatie tussen de raadsman en de moeder. Van een schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geen sprake, en daarmee is het recht op een eerlijk proces niet in het geding, noch is er sprake geweest van een ingrijpende inbreuk op grondrechten van de verdachte
De rechtbank verwerpt het verweer in al haar onderdelen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.Vrijspraakoverwegingen

4.1.
Inleiding
Op 6 mei 2021, kort voor 19:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op [locatie 1] in Den Haag, waarbij een jongen (behorende bij een groep jongeren) zou zijn aangevallen door een andere groep jongeren.
Ter plaatse trof een verbalisant het slachtoffer aan op een nabijgelegen parkeerplaats op [locatie 2] . Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ). [slachtoffer] lag op de grond. Hij had zijn ogen open, maar was niet aanspreekbaar. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van een steekpartij verschillende verwondingen heeft opgelopen. Er was sprake van meervoudig steekletsel, (onder meer) in de rug, welk letsel ernstig en levensbedreigend was, namelijk een grote (8 cm) beschadiging van de lever, tweemaal scheuring van de middenrifspier (diafragma) een hematothorax (met bloed gevulde borstholte) met pneumothorax (klaplong). Tot slot is er een snijverwonding aan het linkeroor vastgesteld. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk, welke operaties op dezelfde dag nog plaatsvonden in het HMC Westeinde ziekenhuis.
Op basis van signalementen en de vermoedelijke vluchtroute van de daders werden diezelfde avond omstreeks 19:15 uur [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op [locatie 3] te Rijswijk op heterdaad aangehouden. De verdachte en twee andere medeverdachten werden na politieonderzoek op latere momenten op bevel van de officier van justitie (buiten heterdaad) aangehouden. Een laatste verdachte geïdentificeerd in het politieonderzoek (“30Duster” genaamd), [medeverdachte 4] , bleek later diezelfde avond slachtoffer van een dodelijke steekpartij op [locatie 4] in Den Haag te zijn geworden.
[slachtoffer] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. De medeverdachten hebben allen ontkend [slachtoffer] te hebben gestoken, hebben op verschillende wijze betrokkenheid ontkend en/of hebben in hoofdzaak gezwegen. Ook de verdachte heeft niets willen verklaren over zijn betrokkenheid bij de verdenking.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel poging tot doodslag door [slachtoffer] te steken dan wel aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] .
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag in vereniging.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd, omdat er onvoldoende wettig en overtuigd bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het procesdossier komt naar voren dat twee groepen jongens op 6 mei 2021, iets voor 19:00 uur, nadat daartoe een afspraak was gemaakt, de confrontatie met elkaar zijn aangegaan onder de glazen overkapping op [locatie 1] in Den Haag.
Uit de camerabeelden blijkt dat de groep van [slachtoffer] uit zeven personen bestaat en dat zij zich om 18:46 uur hebben verzameld onder de glazen overkapping. De groep waartoe de verdachte zou behoren bestaat eveneens uit zeven personen en zij kwamen om 18:52 uur ter plaatse, hetgeen eveneens op camerabeelden te zien is. Ook is deze groep op camerabeelden enige momenten later vluchtend te zien. Een van de zeven personen van deze groep is in het politieonderzoek aangeduid met “NN29.”
Uit het proces-verbaal van verdenking van de verdachte (p. 928 e.v.) blijkt dat via een interne aandachtvestiging [verbalisant] NN29 op bedoelde camerabeelden heeft herkend als zijnde verdachte, dit op basis van het totaalbeeld van het signalement, het kleine postuur - 165 centimeter hoog, de specifieke rechte haarlijn van zijn voorhoofd, de licht getinte huidskleur en de specifieke vorm van de ogen. Echter, de redenen van wetenschap blijken op geen enkele manier uit het proces-verbaal en bijgevolg is de herkenning niet controleerbaar. De herkenning kan om die redenen ook niet het vertrekpunt vormen van een bewijsvoering c.q. een bewezenverklaring.
En ook op grond van de verdere inhoud van het procesdossier kan door de rechtbank niet worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die als NN29 op de camerabeelden is aangeduid en bij de steekpartij betrokken zou zijn geweest. Immers de herkenning die door getuige 25125115 is gedaan is gemankeerd, nu deze getuige heeft verklaard dat niet alleen de verdachte maar ook een andere persoon genaamd [naam] sterk gelijkend is op de persoon NN29. Voorts bevinden zich afgeluisterde gesprekken in het dossier die de moeder van de verdachte na zijn aanhouding met derden heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van deze gesprekken niet de conclusie kan dragen dat het de verdachte is die als NN29 op de camerabeelden te zien is.
Evenmin kan uit de inhoud van de afgeluisterde gesprekken van de moeder van de verdachte met derden worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig was (en op strafbare wijze betrokken was) bij het incident nu het bewijs hiervoor niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van - gelet op de voorgaande overwegingen - één verklaring.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvoor dan ook vrijspreken.

5.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.635,75, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 583,75 aan materiële schade en € 14.052,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.