ECLI:NL:RBDHA:2022:7390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
NL22.13188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visum kort verblijf in verband met zwangerschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, dat was afgewezen door de ambassadeur te Riyadh, namens de minister van Buitenlandse Zaken. De afwijzing vond plaats op 28 juni 2022, waarna verzoeker bezwaar maakte en de voorzieningenrechter vroeg om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij voor 90 dagen naar Nederland kon komen, met name om de bevalling van zijn echtgenote bij te wonen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker stelde dat zijn echtgenote zwanger was en op 14 juli 2022 uitgerekend was. De voorzieningenrechter besloot om zonder zitting uitspraak te doen, gezien de spoedeisendheid van de situatie.

De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de aanvraag van verzoeker onvoldoende was onderbouwd. De gronden voor afwijzing waren dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet voldoende waren aangetoond en dat verzoeker niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van verzoeker om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van het visum. De uitspraak werd op 14 juli 2022 telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13188
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft, namens de minister van Buitenlandse Zaken, de ambassadeur te Riyadh (Saoudi-Arabië) de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.1
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de minister aan verzoeker een visum voor kort verblijf verstrekt voor de duur van 90 dagen, met ingang van de dag van binnenkomst in Nederland.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor zitting. Op 12 juli 2022 heeft verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zijn echtgenote zwanger is en dat zij is uitgerekend op 14 juli 2022. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid om uitspraak te doen zonder een zitting te houden.
3. De aanvraag van verzoeker is afgewezen op de volgende gronden:
4. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn onvoldoende aangetoond;
1. Op grond van artikel 32 van de Visumcode (Verordening (EG) Nr. 810/2009).
  • Verzoeker heeft niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken;
  • Er bestaat redelijke twijfel over het voornemen het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat bovenstaande tegenwerpingen niet gemotiveerd zijn betwist, nu verzoeker niet gedocumenteerd heeft onderbouwd waarom bovenstaande ten onrechte is tegengeworpen. Verzoeker heeft immers slechts gesteld gehuwd te zijn met zijn echtgenote en hij hierom aanwezig wenst te zijn bij de bevalling. Hij heeft voldoende middelen van bestaan, namelijk die van zijn echtgenote, en er is geen concreet vestigingsgevaar, aldus verzoeker. Deze enkele stellingen zijn evenwel onvoldoende om te concluderen dat er sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit, waardoor het bezwaar een redelijke kans van slagen zou hebben.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 14 juli 2022 om 11.55 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 14 juli 2022 om 12.00 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR21357547

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.