ECLI:NL:RBDHA:2022:738
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag verlenging
Op 2 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van verzoekster, die geldig was tot 15 december 2019, en de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van deze verblijfsvergunning. Het primaire besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning werd genomen op 18 februari 2021, waarbij ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 2 september 2021 verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond.
Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 12 januari 2022 in Dordrecht, waar verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft in een andere uitspraak, zaaknummer AWB 21/5691, het beroep van verzoekster gegrond verklaard, maar in deze zaak heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.